rul-20211019-rulov-000002

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de dividendbelastingaspecten van een voorgenomen inkoop van eigen aandelen.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een Nederlands concern dat actief is in de dienstverlenende sector. Het concern beschikt over kundig en ervaren personeel dat zich onder andere bezighoudt met de aansturing van de investeringen van X. X is voornemens om eigen aandelen in te kopen van haar (binnen en buitenlandse) aandeelhouders, waarna nog een aandeelhouder resteert. Als tegenprestatie voor de inkoop verkrijgen de uittredende aandeelhouders, naast een vergoeding in contanten, een contractueel nabetalingsrecht op toekomstige netto-opbrengsten van X waarvan het aantal termijnen en de totale omvang niet vast staat. Dit wordt vastgelegd in de akte van inkoop. Het nabetalingsrecht geeft de uittredende aandeelhouders recht op de toekomstige netto-opbrengsten conform de huidige aandelenverhoudingen ten aanzien van de resterende vermogensbestanddelen van X voorafgaand aan de inkoop. Zodra deze vermogensbestanddelen worden afgewikkeld dan wel vervreemd, vervalt het recht op nabetaling en staat de totale koopsom van de inkoop vast. De nabetalingen zullen geen statutaire grondslag kennen. De vorderingen uit hoofde van het nabetalingsrecht zullen op naam worden gesteld van de huidige aandeelhouders. Deze vorderingen zullen niet verhandelbaar dan wel overdraagbaar zijn.

Rechtskader

X wenst zekerheid over artikel 3 van de Wet op de Dividendbelasting 1965 en specifiek dat zij de opbrengst mag berekenen in een buitenlandse valuta. X heeft verzocht om zekerheid vooraf dat met betrekking tot het voornoemde nabetalingsrecht alleen de feitelijke toekomstige betalingen uit hoofde van het nabetalingsrecht worden aangemerkt als ‘een opbrengst van aandelen’ als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (“Wet DB”). Er is geen sprake van een winstbewijs als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e van de Wet DB. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De groep oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Bij een inkoop van aandelen wordt op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a Wet DB tot de opbrengst gerekend hetgeen wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal. Artikel 7, eerste lid Wet DB schrijft voor dat de belasting wordt geheven door inhouding op de opbrengst. Inhouding vindt op grond van het derde lid plaats op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld. Indien de inkoop plaatsvindt tegen contanten en de toekenning van een nabetalingsrecht, dienen beide tegenprestaties voor de inkoop afzonderlijk beoordeeld te worden.
5. Voor het deel van de inkoopprijs dat in contanten wordt voldaan betekent dit dat op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a Wet DB er sprake is van opbrengst voor zover de inkoopprijs het gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal overtreft.
6. Omdat de omvang van de toekomstige uitkeringen uit hoofde van het nabetalingsrecht nog niet vaststaat op het moment van de inkoop is er met betrekking tot de uitreiking van het nabetalingsrecht nog geen sprake van een opbrengst die ter beschikking wordt gesteld. Op het moment van feitelijke uitkering is er sprake van het ter beschikking stellen van een opbrengst voor zover hetgeen wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen resterende gestorte kapitaal uitgaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet DB.
7. Gezien de specifieke feiten en omstandigheden vormt het nabetalingsrecht geen winstbewijs als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e van de Wet DB. Hierbij is onder andere relevant gevonden dat het nabetalingsrecht onderdeel is van de koopsom van de inkoop en het nabetalingrecht niet overdraagbaar dan wel verhandelbaar is.

Conclusie

De feitelijke toekomstige uitkeringen uit hoofde van het nabetalingsrecht kwalificeren als ‘opbrengst van aandelen’ als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet DB voor zover de feitelijke uitkeringen het gemiddeld op de aandelen resterende gestorte kapitaal overtreffen. Het nabetalingsrecht vormt geen winstbewijs als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel e van de Wet DB. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025. In de vaststellingsovereenkomst is ook zekerheid gegeven over een nationale situatie buiten de reikwijdte van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter.