rul-20240409-rulov-000004

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of X als vrijgestelde organisatie kwalificeert in de zin van het relevante Belastingverdrag en ten aanzien van haar indirecte Nederlandse inkomsten verdragsvoordelen geniet en de gevolgen hiervan voor de buitenlandse belastingplicht van Y.

Feiten

X is ingesteld op basis van lokale wetgeving van een land buiten de Europese Unie waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). X is een organisatorisch onderdeel van Verdragsland A en verricht een publieke taak in Verdragsland A. X is vrijgesteld van winstbelasting in Verdragsland A als overheidsinstantie ten aanzien van haar inkomensbestanddelen. X houdt nagenoeg het gehele belang in Y. Y is een vennootschap met een privaatrechtelijke rechtsvorm die niet onderworpen is aan een winstbelasting in Verdragsland A omdat zij transparant is vanuit het perspectief van Verdragsland A. Vanuit Nederlands perspectief is Y niet transparant. Y houdt een mandaat voor het doen van investeringen ten behoeve van X. X investeert in vastgoed gelegen in Nederland via haar belang in Y. Deze investeringen betreffen het rendabel maken van vermogen op een wijze die gezien wordt als normaal vermogensbeheer.

Rechtskader

X en Y vragen zekerheid dat het Nederlands vastgoed inkomen van Y aangemerkt kan worden voor verdragsdoeleinden als zijnde verkregen door X en dat X als vrijgestelde organisatie kwalificeert in de zin van het relevante Belastingverdrag. Specifiek wordt zekerheid gevraagd dat het heffingsrecht dat Nederland toekomt ten aanzien van Y op grond van artikel 3 juncto artikel 17, juncto artikel 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) beperkt wordt door het relevante Belastingverdrag voor zover dit inkomen toekomt aan X. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voorbelastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Omdat Y zal investeren in Nederlands vastgoed beschikt zij over voldoende economische nexus in Nederland in dit specifieke geval. Ten aanzien van de gevraagde zekerheid voor X is het vereiste van economische nexus naar haar aard niet toepasbaar.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Y zal in beginsel buitenlands belastingplichtig zijn voor de Wet Vpb voor haar inkomen uit Nederlands vastgoed op grond van artikel 3 juncto artikel 17 en artikel 17a van de Wet Vpb. Y is niet vergelijkbaar met een publiekrechtelijke rechtspersoon in de zin van artikel 3, derde lid, van de Wet Vpb.
4. Op basis van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A dient te worden bepaald of Nederland beperkt wordt in haar nationale heffingsrecht ten aanzien van Y. Y kwalificeert niet als inwoner van Verdragsland A op grond van het inwonersartikel van het Belastingverdrag en heeft derhalve geen toegang tot het Belastingverdrag. De inkomsten van Y worden echter voor verdragsdoeleinden op grond van een bepaling in het Belastingverdrag toegerekend aan haar achterliggers, waaronder X.
5. X kwalificeert als inwoner van Verdragsland A op grond van het inwonersartikel van het Belastingverdrag en heeft daarom toegang tot het Belastingverdrag. Het relevante Belastingverdrag kent een bepaling voor vrijgestelde organisaties, waaronder voor organisaties werkzaam voor openbare doeleinden zoals X.
6. Een dergelijke organisatie wordt op grond van het Belastingverdrag vrijgesteld van belasting, indien zij: 1) in Verdragsland A van belasting is vrijgesteld; en 2) zij ook vrijgesteld zou zijn van belastingen ten aanzien van die inkomensvoordelen in de andere staat, indien zij aldaar opgericht zou zijn en al haar activiteiten aldaar zou uitoefenen; en 3) de voordelen niet opkomen uit bedrijfsmatige activiteiten.
7. Aan de eerste voorwaarde wordt voldaan. X is in Verdragsland A vrijgesteld van winstbelasting. Voor de tweede voorwaarde dient gekeken te worden hoe Nederland, als de andere staat, X nationaal in de heffing zou betrekken indien X in Nederland zou zijn opgericht en hier al haar activiteiten zou verrichten. Op grond van artikel 2 van de Wet Vpb zou Nederland X alleen onderwerpen als binnenlands belastingplichtige voor de Wet Vpb voor zover zij een onderneming zou drijven. X heeft aangetoond dat van een dergelijke onderneming geen sprake is gezien de relevante feiten en omstandigheden. X zou in Nederland niet onderworpen worden. In deze specifieke verdragscontext kan dit gelijkgesteld worden met vrijgesteld, zodat aan de tweede voorwaarde wordt voldaan. Aan de derde voorwaarde wordt ook voldaan. De relevante bepaling van het Belastingverdrag specificeert niet nader wat bedoeld wordt met bedrijfsmatige activiteiten. Hiervoor wordt teruggegrepen op het nationale recht. X verricht geen bedrijfsmatige activiteiten omdat er in dit geval geen sprake is van het rendabel maken van vermogen dat het karakter van normaal vermogensbeheer ontstijgt.
8. Gezien het voorgaande kwalificeert X als vrijgestelde organisatie in de zin van het relevante Belastingverdrag. Als gevolg daarvan wordt Nederland beperkt in haar nationale heffingsrecht voor het Nederlands vastgoed inkomen van Y voor zover dit behandeld wordt als inkomen van X door Verdragsland A

Conclusie

Op basis van het relevante Belastingverdrag wordt het Nederlands inkomen uit vastgoed verkregen door Y aangemerkt als zijnde verkregen door X pro rata het belang van X in Y. X kwalificeert als vrijgestelde organisatie in de zin van het relevante Belastingverdrag en kan aanspraak maken op verdragsvoordelen ten aanzien van haar Nederlands inkomen uit vastgoed voor zover de investering het karakter van normaal vermogensbeheer niet ontstijgt. Als gevolg daarvan wordt Nederland beperkt in haar nationale heffingsrecht voor het Nederlands inkomen uit vastgoed van Y voor zover dit toekomt aan X. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2028.