20231128 RULOV 000002
Samenvatting
Aanleiding
Er is een verzoek ingediend door X voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over de toepassing van artikel 10a van de van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (van de Wet Vpb) ten aanzien van twee grensoverschrijdende leningen.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern actief in de industriële sector. Het concern oefent in Nederland operationele activiteiten uit door middel van een aantal vennootschappen. X heeft van een derde alle aandelen in Y gekocht in het boekjaar 2022. Y is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. De activiteiten van Y liggen in het verlengde van de rest van het concern. X wordt gehouden door Z, een vennootschap opgericht naar het recht van een lidstaat van Europese Unie en aldaar gevestigd (staat A). Een deel van de koopprijs is gefinancierd met een lening van Z (lening 1). Z is onderworpen aan winstbelasting in staat A en heeft de lening gefinancierd met eigen middelen. Lening 1 is na een kort tijdsverloop volledig omgezet in nominaal aandelenkapitaal. X heeft de koopprijs verder gefinancierd met een lening van groepsmaatschappij V (lening 2). V is een naar Nederlandse fiscale maatstaven een niet transparant samenwerkingsverband gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (staat B). V is onderworpen aan winstbelasting in staat B. De lening is vastgelegd in een overeenkomst van geldlening. V heeft lening 2 voor een deels gefinancierd uit eigen middelen. Het restant heeft zij gefinancierd met een geldlening van W, een vennootschap opgericht naar het recht van staat A en aldaar gevestigd. W is onderworpen aan winstbelasting in staat A. W houdt vrijwel het gehele belang in V. vanuit het perspectief van staat A is V fiscaal transparant. Pro rata wordt W in staat A in de heffing betrokken voor haar belang in V. X heeft een klein deel van de leningen ook aangewend om een externe financiering op het niveau van Y te herfinancieren. De leningen zijn in dezelfde valuta als de valuta waarin X aangifte doet.
Rechtskader
Het verzoek van X ziet op zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van artikel 10a van de van de Wet Vpb ten aanzien van de rente op de leningen verschuldigd aan Z en V in zoverre deze aangewend zijn om de acquisitie van de aandelen in Y te financieren. Specifiek wil X de bevestiging dat zij een geslaagd beroep kan doen op de tegenbewijsregelingen van artikel 10a, 20231128 RULOV 000002derde lid, van de Wet Vpb en de rente in Nederland niet in aftrek beperkt wordt door de toepassing van artikel 10a van de Wet Vpb. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. X en Z zijn verbonden lichamen in de zin van artikel 10a, eerste en vierde lid van de van de Wet Vpb. Artikel 10a, eerste lid van de Wet Vpb bepaalt dat renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – op schulden van dergelijke verbonden lichamen in aftrek beperkt worden voor zover die schulden verband houden met een aantal specifiek genoemde rechtshandelingen. De acquisitie van de aandelen Y door X is een dergelijke rechtshandeling. De renten die X verschuldigd is aan Z op het deel van lening 1 dat aangewend is voor de acquisitie van de aandelen Y, is daarom op grond van het eerste lid van artikel 10a van de Wet Vpb niet aftrekbaar.
4. X en V zijn verbonden lichamen in de zin van artikel 10a, eerste en vierde lid van de van de Wet Vpb. Artikel 10a, eerste lid van de Wet Vpb bepaalt dat renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – op schulden van dergelijke verbonden lichamen in aftrek beperkt worden voor zover die schulden verband houden met een aantal specifiek genoemde rechtshandelingen. De acquisitie van de aandelen Y door X is een dergelijke rechtshandeling. De renten die X verschuldigd is aan V op het deel van lening 2 dat aangewend is voor de acquisitie van de aandelen Y, is daarom op grond van het eerste lid van artikel 10a van de Wet Vpb niet aftrekbaar.
5. In het derde lid van artikel 10a van de Wet Vpb zijn tegenbewijsregelingen opgenomen die een belastingplichtige aannemelijk dient te maken. Een van deze tegenbewijsregeling is de dubbele zakelijkheidtoets. Indien X aannemelijk maakt dat aan zowel de rechtshandeling als aan de schuld overwegend zakelijke motieven ten grondslag liggen blijft de aftrekbeperking van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb buiten toepassing.
6. X kan voor zowel de lening van V (lening 2) als de lening van Z (lening 1) succesvol een beroep doen op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid onder a van de Wet Vpb. X heeft aannemelijk gemaakt dat aan de rechtshandeling en aan de schulden overwegend zakelijke motieven ten grondslag liggen. Hierbij is meegewogen dat de rechtshandeling een externe acquisitie betreft van een vennootschap die past bij de activiteiten van het overnemende concern en er een reële financieringsbehoefte was bij X voor de koopprijs van de aandelen. Lening 1 betreft een rechtstreekse financiering uit eigen middelen van Z. Lening 2 betreft deels een rechtstreekse financiering uit eigen middelen van V. Ten aanzien van het deel van lening 2 dat niet rechtstreeks gefinancierd is, maar door V ingeleend is van W, heeft X aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van een onzakelijke omleiding. 20231128 RULOV 000002
7. X heeft een klein deel van de leningen ook aangewend om een bestaande externe financiering op het niveau van Y te herfinancieren. X heeft niet eenduidig inzichtelijk kunnen maken in hoeverre er door de herfinanciering een verband ontstaat, direct of indirect, met mogelijke andere artikel 10a van de Wet Vpb rechtshandelingen. De Belastingdienst heeft daarop besloten ten aanzien van dit (beperkte) deel van de leningen geen zekerheid vooraf te geven over de toepassing van artikel 10a van de Wet Vpb.
Conclusie
X kan succesvol een beroep doen op de tegenbewijsregeling van het derde lid van artikel 10a van de Wet Vpb voor zover lening 1 en lening 2 aangewend zijn voor de acquisitie van de aandelen Y. De rente wordt niet in aftrek beperkt op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.