rul-20230613-atr-000008

Aanleiding

Er wordt verzocht om zekerheid vooraf over de buitenlandse belastingplicht voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de industriële sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [1 – 10] werknemers. X treedt op als persoonlijke Houdstervennootschap van een natuurlijk persoon, A, inwoner van een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft. A houdt indirect 100% van de aandelen in Z, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag of -regeling heeft gesloten die voorziet in een regeling voor dividenden. Z is een houdster– en financieringsvennootschap en houdt 100% van de aandelen in X. De aandelen in Z zijn gecertificeerd aan de kinderen v an A, zijnde B, C en D. B, C, en D zijn allen inwoner van landen waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten. Binnen de groep is een family office (FO) aanwezig waarin X een belang houdt. FO is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. De FO heeft werknemers in dienst en vervult een wezenlijke functie ten aanzien van (de persoonlijke houdstervennootschappen van) A en de familie. In het kader van een herstructurering worden certificaten van aandelen ingebracht in de persoonlijke houdstervennootschappen van B, C en D. De persoonlijke houdsters van B en C zijn gevestigd in het land waar B en respectievelijk C inwoner van zijn. De persoonlijke houdster van D is gevestigd in Nederland en daar wordt geen zekerheid vooraf voor gevraagd. De aandelen in Z worden vervolgens gedecertificeerd. Ten slotte zal Z worden geliquideerd.

Rechtskader

Men verzoekt om te bevestigen dat de decertificering van aandelen geen inkomen uit aanmerkelijk belang is als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB), zodat de decertificering van aandelen van Z niet tot heffing van Nederlandse Vennootschapsbelasting leidt op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Men verzoekt ook om te bevestigen dat het belang van Z in X niet leidt tot buitenlandse belastingplicht als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb. Tot slot verzoekt men om te bevestigen dat na herstructurering het belang van de persoonlijke houdstervennootschappen van B en C in X niet leidt tot buitenlandse belastingplicht als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechts- gebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang. Eveneens relevant is het Besluit van 9 maart 2018, nr. 2018-27139 (Verzamelbesluit aanmerkelijk belang).

Overwegingen

1.
1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Z houdt aandelen in X en kan mogelijk op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb buitenlands belastingplichtig zijn, aangezien Z een aanmerkelijk belang houdt in X.
4. Met inachtname van het verzamelbesluit aanmerkelijk belang is de in casu uit te voeren decertificering van aandelen geen transactie die leidt tot een inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet IB. Zodoende leidt de decertificering van aandelen van Z ook niet tot heffing van Nederlandse Vennootschapsbelasting op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb.
5. Z houdt de aandelen in X en kan mogelijk op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb buitenlands belastingplichtig zijn, aangezien Z een aanmerkelijk belang houdt in X. De antimisbruikbepaling kent een subjectieve en objectieve toets. Er is sprake van misbruik indien Z het aanmerkelijk belang houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van inkomstenbelasting bij een ander te ontgaan (“subjectieve toets”) en de constructie of reeks van constructies niet op grond van zakelijke redenen is opgezet (“objectieve toets”). Van geldige zakelijke redenen is sprake indien deze worden gereflecteerd in de substance van de vennootschap die het aanmerkelijk belang houdt.
6. Z wordt gehouden door de persoonlijke houdstervennootschappen van B en C. De persoonlijke houdstervennootschappen van B en C zijn actief betrokken bij X. Ze hebben kantoorruimte ter beschikking van waaruit de activiteiten worden verricht. De persoonlijke houdstervennootschappen van B en C verrichten een economische functie, zodat er geen sprake is van een kunstmatige constructie. De aandelen van X kunnen ook (indirect) worden toegerekend aan het ondernemingsvermogen van de persoonlijke houdstervennootschappen van B en C. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de objectieve toets en geen sprake is van misbruik als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb.
7. De persoonlijke houdstervennootschappen van B en C houden – na herstructurering en liquidatie van Z – de aandelen in X en kunnen mogelijk op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb buitenlands belastingplichtig zijn, aangezien ze een aanmerkelijk belang houden in X.
8. De persoonlijke houdstervennootschappen van B en C zijn actief betrokken bij X. Ze hebben kantoorruimte ter beschikking van waaruit de activiteiten worden verricht. De persoonlijke houdstervennootschappen van B en C verrichten een economische functie, zodat er geen sprake is van een kunstmatige constructie. De aandelen van X kunnen ook worden toegerekend aan het ondernemingsvermogen van de persoonlijke houdstervennootschappen van B en C. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de objectieve toets en geen sprake is van misbruik als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb.

Conclusie

De decertificering van aandelen leidt niet tot inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet IB. Derhalve leidt de decertificering van aandelen van Z niet tot heffing van Nederlandse Vennootschapsbelasting op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb. Z is naar aanleiding van haar belang in X niet onderworpen aan Nederlandse vennootschaps- belasting op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb. De persoonlijke houdstervennootschappen van B en C zijn naar aanleiding van hun belang in X niet onderworpen aan Nederlandse Vennootschapsbelasting op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb. Bovengenoemde is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027, met een tussentijds evaluatiemoment.