rul-20220510-atr-000010

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over de inhoudingsvrijstelling voor de Dividendbelasting en de buitenlandse belastingplicht voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een Nederlandse vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. X is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid en ontplooit in Nederland operationele activiteiten. X behoort tot een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en aan haar gelieerde Nederlandse vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [501-1000] werknemers in Nederland. De aandelen van X zijn in handen van één aandeelhouder Y, opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie. Y kwalificeert als niet-transparant voor Nederlandse fiscale maatstaven. De aandelen van Y worden gehouden door verschillende aandeelhouders, waarvan een deel niet is gevestigd in een land waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten. Een deel van de aandeelhouders van Y is niet actief betrokken bij de aansturing van X en Y. Y is een Houdstervennootschap en maakt gebruik van de substance van een gelieerde vennootschap die in hetzelfde land is gevestigd. Y beschikt (zelf) niet over voldoende relevante substance (artikel 1bis Uitvoeringsbeschikking Dividendbelasting 1965). Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf over de toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Deze zekerheid vraagt men voor winstuitkeringen van X aan haar aandeelhouder Y. Men verzoekt ook om te bevestigen dat Y naar aanleiding van haar belang in X niet buitenlands belastingplichtig is als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de X- groep uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de X-groep binnen het concern.
2. De volgende eis die moet worden vervuld, is dat het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties moet zijn. De voorwaarde dat de gevraagde zekerheid geen betrekking heeft op een structuur waarbij het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegredenen voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties is, hangt samen met de beoordeling van de antimisbruikbepaling van artikel 4, derde lid, onderdeel c Wet DB. Op basis van de verstrekte informatie is de Belastingdienst onvoldoende overtuigd dat er geen sprake is van een kunstmatige constructie of transactie. Aangezien de Belastingdienst van mening is dat niet gesteld kan worden dat er geen sprake is van een kunstmatige constructie, wordt (waarschijnlijk) niet aan deze eis voldaan.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Na een initiële analyse is besproken dat de Belastingdienst denkt dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat geen sprake is van een kunstmatige constructie, waardoor de inhoudingsvrijstelling voor de Dividendbelasting niet van toepassing zou zijn. Het verzoek om zekerheid vooraf is vervolgens ingetrokken. Het andere onderwerp waarvoor zekerheid vooraf was gevraagd, is niet in behandeling genomen. Een verdere inhoudelijke analyse is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.