rul-20211109-apa-000007

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is gevestigd in Nederland en is tezamen met, de in Europa gevestigde, Z en Y de principaal van een multinationale groep. De groep houdt zich bezig met de wereldwijde productie en verkoop van bepaalde producten. Y heeft een aantal gelieerde entiteiten, gevestigd in de staat waar ook Y is gevestigd. Een van die entiteiten is Z die zowel principaal is als productiewerkzaamheden verricht. De zekerheid vooraf heeft betrekking op de volgende transacties. Transactie 1: Z verkoopt specifieke goederen aan X. Een gedeelte van deze goederen ligt langdurig in bewaring bij Z. Transactie 2: Zowel X als Z zijn principaal met betrekking tot een aantal specifieke goederen. Na toekenning van de beloning voor routinematige functies zullen X en Z de restwinst verdelen. Transactie 3: X en (groepsmaatschappijen van) Y verkopen elkaar over en weer goederen die door X en (groepsmaatschappijen van) Y verder gedistribueerd zullen worden in hun respectievelijke regio’s. Transactie 4: X en (groepsmaatschappijen van) Y verlenen elkaar over en weer diensten. Transactie 5: X en (groepsmaatschappijen van) Y verlenen elkaar over en weer strategische diensten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van Z in transactie 1 als uitvoerend te duiden, en de functies van X en Y in transactie 3, 4 en
5. X, Y en Z kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partijen in de betreffende gelieerde transacties en zijn respectievelijk aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de Verrekenprijzen van de genoemde transacties zijn echter geen CUP’s aangetroffen.
4. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat de transactional-profit-split-methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual-profit-split-methode beloont eerst routinematige functies die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst.
5. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat Z en X binnen de bedrijfsprocessen beide waardevolle en unieke activiteiten verrichten en dat deze activiteiten in hoge mate onderling geïntegreerd zijn. De residual-profit-split-methode is voor transactie 2 daarom een passende methode om de winst van Z en X vast te stellen.
6. Normaliter wordt een contributieanalyse gehanteerd om de gecombineerde winsten van betrokken partijen te verdelen. In het onderhavige geval is, na een aantal noodzakelijke aanpassingen ter vergroting van de vergelijkbaarheid, voor het verdelen van de winst tussen Z en X een CUP aanwezig. Voor het bepalen van de winstverdeling tussen Z en X hebben de bevoegde autoriteiten deze CUP als uitgangspunt gebruikt, waarbij de uitkomst van de bij het verzoek gevoegde vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen beoordeeld is en passend is bevonden.
7. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de totale kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor transactie 1, 4 en
5. Met betrekking tot de vergoeding die Z aan X berekend voor het langdurig in opslag houden van bepaalde goederen zijn de bevoegde partijen een op de creditrating van de groep gebaseerde financiële vergoeding overeen gekomen.
8. Voor transactie 3 geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges een betrouwbaardere uitkomst, te weten de transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf.
9. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies voor transactie 1, 3, 4, en 5 zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van respectievelijk X, Y en Z.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning voor transacties 1, 2, 3, 4 en 5. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. Partijen hebben vastgesteld dat voor de beloning van de tested party in transactie 1 een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale kosten at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 3,4% bedraagt en de upper quartile 11,6%. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Voor zover goederen langdurig in opslag liggen bij Z zal over het vermogensbeslag een jaarlijkse vergoeding van [<5%] in rekening worden gebracht aan X. Partijen zijn voor transactie 2 overeengekomen dat, nadat alle routinematige activiteiten (waaronder de at arm’s-length beloningen van transactie 1, 3, 4 en 5 (met betrekking tot de door X verleende diensten)) at arm’s-length zijn beloond, het met betrekking tot de specifieke goederen resulterende resultaat verdeeld zal worden tussen X en Z op basis van een residual- profit-split-methode naar een verhouding van [30%-40%]: [>60%]. Partijen hebben vastgesteld dat voor de beloning van X en (groepsmaatschappijen van) Y in transactie 3 een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s- length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,2% bedraagt en de upper quartile 6,2%. In de vaststellingsovereenkomst is een percentage boven de mediaan gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de beloning van X en (groepsmaatschappijen van) Y in transactie 4 een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de operationele kosten at arm’s-length is. Het percentage van 5% dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen is ontleend aan de beloning die wordt voorgeschreven voor zogenaamde ‘low value- adding’ services als genoemd in paragraaf 6.3 van het verrekenprijsbesluit. Partijen hebben vastgesteld dat voor de beloning van X en (groepsmaatschappijen van) Y in transactie 5 een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale kosten at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 5,3% bedraagt en de upper quartile 14,6%. In de vaststellingsovereenkomst is een percentage boven de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2025.