rul-20250701-rulov-000007

20250701 RULOV 000007

Samenvatting

Aanleiding

In het toezicht zijn bij de aanslagregeling van X correcties aangebracht ten aanzien van een grensoverschrijdende financiering. Er is overeenstemming bereikt met X over onder andere de toepassing van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) ten aanzien van de grensoverschrijdende financiering voor de jaren waarvoor aangiften vennootschapsbelasting zijn ingediend. Partijen wensen deze toepassing ook overeen te komen voor de jaren 2024 tot en met 2031 waarvoor nog geen aangiften vennootschapsbelasting zijn ingediend door X.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. Zij behoort tot een internationaal opererend concern actief in de zakelijke dienstverlening. Y is de directe aandeelhouder van X. Y is een vennootschap opgericht naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie en feitelijk aldaar gevestigd. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit. Het concern beschikt over [150 – 300] werknemers in Nederland. X heeft in het verleden financiering van een derde aangetrokken en aangewend voor een externe acquisitie. In 2019 heeft X deze financiering vervangen door een geldlening van Y (lening 1). Y trekt op haar beurt financiering aan van derden. X heeft daarnaast in 2019 gelden ontvangen van Y die vanaf het moment van verstrekken kwalificeren als eigen vermogen voor Nederlandse fiscale doeleinden. In 2024 heeft X een nieuwe lening bij Y aangetrokken (lening 2). Deze lening heeft X aangewend om lening 1 af te lossen. Het restant heeft zij aangewend om aan Y een betaling te doen gelijk aan de 2019 gelden die voor Nederlandse fiscale doeleinden kwalificeren als eigen vermogen. Lening 2 heeft een looptijd die eindigt in het jaar 2031.

Rechtskader

Partijen willen overeenstemming over de toepassing van artikel 10a van de Wet Vpb voor de jaren waarvoor nog geen aangiften vennootschapsbelasting zijn gedaan. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). 20250701 RULOV 000007

Overwegingen

1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De Belastingdienst sluit niet uit dat aanvankelijk het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van (een van) de (rechts)handeling(en) of transacties. Dit staat echter in dit specifieke geval de zekerheid vooraf niet in de weg nu voldaan wordt aan de eerste uitzondering van paragraaf 3 van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. De beoogde zekerheid neemt de belastingbesparing weg door de toepassing van een grondslag beschermend wetsartikel in de vorm van artikel 10a van de Wet Vpb. Na de toepassing is er sprake van een situatie die voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 3 van het Besluit rulings met een internationaal karakter.
4. Artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb bepaalt dat renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – op schulden van verbonden lichamen in aftrek beperkt worden voor zover die schulden (direct of indirect) verband houden met een aantal specifiek genoemde rechtshandelingen.
5. Partijen zijn in het kader van geschilbeslechting in de aanslagregeling overeengekomen dat lening 1 onder de reikwijdte valt van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb. X kan echter een geslaagd beroep doen op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, onder a van de Wet Vpb voor het deel van lening 1 dat te linken is met bepaalde delen van de externe financiering opgenomen door Y. Deze lijn voor de toepassing van artikel 10a van de Wet Vpb kan ook worden toegepast voor de resterende (feitelijke) looptijd van lening
1.
6. Lening 2 valt ook onder de reikwijdte van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb. Y is een verbonden lichaam van X. Lening 2 is voor een deel herfinanciering van lening 1 en staat voor dat deel in verband met de oorspronkelijke 10a rechtshandeling (externe acquisitie). X kan echter een geslaagd beroep doen op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, onder a van de Wet Vpb voor het deel van lening 2 dat te linken is met bepaalde delen van de externe financiering opgenomen door Y. Voor dat deel van lening 2 is aannemelijk gemaakt dat overwegend zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de rechtshandeling en aan dat deel van de schuld.
7. Het andere deel van lening 2 valt ook onder de reikwijdte van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb. Y is een verbonden lichaam van X. X heeft lening 2 aangewend om fiscaal eigen vermogen uit te keren dan wel terug te betalen. X kan ten aanzien van dit deel van lening 2 geen geslaagd beroep doen op een tegenbewijsregeling van het derde lid van artikel 10a van de Wet Vpb nu vaststaat tussen partijen dat er geen overwegende zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan dit deel van de schuld en aan de rechtshandeling. 20250701 RULOV 000007

Conclusie

Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van artikel 10a van de Wet Vpb in lijn met de geschilbeslechting in de aanslagregeling. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd voor de boekjaren 2019 tot en met 2031. Voor de jaren 2024 tot en met 2031 zijn nog geen aangiften ingediend en betreft het vooroverleg. Een langere looptijd dan vijf jaren is in dit specifieke geval passend bevonden gezien de looptijd van lening 2 in combinatie met het feit dat de Belastingdienst grondslagbeschermende maatregelen wenst toe te passen.