rul-20250408-apa-000009

20250408 APA 000009

Samenvatting

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2020 tot en met 2024, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2019. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met boekjaar 2022.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap en een van de principalen binnen de Y- groep met [> 1.000] personeelsleden in Nederland. De Y-groep is een internationaal opererende groep in de industriële sector. Y is een gelieerde vennootschap gevestigd buiten de Europese Unie en functioneert als hoofdkantoor. De ondernemingsactiviteiten van X en Y zijn sterk geïntegreerd. X en Y ontwikkelen gezamenlijk immateriële activa. Daarnaast verrichten X en Y routinematige functies bestaande uit distributieactiviteiten, productieactiviteiten en administratieve dienstverlening. De resultaten die X en Y tezamen behalen worden verdeeld op basis van de residual-profit-split-methode. De volgende transacties vinden (over en weer) plaats tussen X en Y: Transactie 1: De distributie van producten aan derden door X en Y; Transactie 2: De productie van de producten door X en Y; Transactie 3: De administratieve dienstverlening door X en Y; en Transactie 4: De gezamenlijke ontwikkeling van immateriële activa door X en Y.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. 20250408 APA 000009 Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven dat de transactional-profit-split-methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual-profit-split-methode beloont eerst routinematige functies die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat X en Y ten aanzien van transactie 4 binnen de bedrijfsprocessen beide waardevolle en unieke activiteiten verrichten en dat deze activiteiten in hoge mate onderling geïntegreerd zijn. De residual-profit-split- methode is daarom een passende methode om de verdeling van de restwinst van X en Y als gevolg van de gezamenlijke ontwikkeling van immateriële activa door X en Y vast te stellen.
3. Voorafgaand aan de residual-profit-split dienen X en Y zakelijk te worden beloond voor hun routinematige activiteiten ten aanzien van transacties 1, 2 en
3. De OESO- richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de distributieactiviteiten (transactie 1), productieactiviteiten (transactie 2) en administratieve dienstverlening (transactie 3) van X en Y een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. Ten aanzien van de distributieactiviteiten is de omzet gekozen als maatstaf omdat de omzet de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende distributie functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door X en Y. Ten aanzien van de productieactiviteiten en de administratieve dienstverlening zijn de relevante operationele kosten gekozen als maatstaf omdat de operationele kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende productieactiviteiten en de administratieve dienstverlening, gebruikte activa en gedragen risico’s door X en Y. 20250408 APA 000009
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies voor de distributieactiviteiten, productieactiviteiten en administratieve dienstverlening zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en Y.
5. Zoals ook beschreven in paragraaf 2.150 van de OESO-richtlijnen is een contributieanalyse uitgevoerd om de verdeling van de restwinst tussen X en Y te bepalen (transactie 4). Op basis van een weging van de relatieve waarde van de geleverde bijdragen door X en Y aan de ontwikkeling van immateriële activa wordt jaarlijks een profit split percentage bepaald. De bij het verzoek gevoegde contributieanalyse is passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en Y.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s- lengthbeloning voor de activiteiten van X en Y. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. Partijen hebben vastgesteld dat voor de distributieactiviteiten van X en Y een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 1,10% bedraagt en de upper quartile 9,60%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt beneden de mediaan gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de productieactiviteiten van X en Y een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante operationele kosten at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 3,80% bedraagt en de upper quartile 15,72%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt beneden de mediaan gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de administratieve dienstverlening van X en Y een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante operationele kosten at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 3,20% bedraagt en de upper quartile 11,60%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt beneden de mediaan gehanteerd. Partijen zijn overeengekomen dat voor de vaststelling van de Verrekenprijzen voor de gezamenlijke ontwikkeling van immateriële activa door X en Y de toepassing van de residual-profit-split-methode at arm’s-length is. De restwinst wordt overeenkomstig de jaarlijkse geleverde bijdragen door X en Y aan de ontwikkeling van immateriële activa tussen X en Y verdeeld wat nader is uitgewerkt middels een tabel in de bilaterale overeenkomst. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor de jaren 2020 tot en met 2022 de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.