20250318 RULOV 000013
Samenvatting
Aanleiding
X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de gevolgen voor de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB) ter zake van toekomstige dividenden. Men wenst zekerheid voor de jaren 2025 tot en met 2029.
Feiten
X is een vennootschap en behoort tot een concern dat zich wereldwijd bezig houdt met dienstverlening. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [ 501-1000 ] werknemers. X is opgericht naar Nederlands recht maar gevestigd in Verdragsland A vanaf haar oprichting. Op grond van de nationale wetgeving van Verdragsland A, wordt X gezien als inwoner aldaar en is aan een winstbelasting onderworpen in haar land van vestiging. Daarnaast is X ook inhoudingsplichtig voor de Dividendbelasting onder de wetgeving van Verdragsland A. Ook op grond van het van toepassing zijnde Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A (het Belastingverdrag) wordt X gezien als inwoner van Verdragsland A. De aandelen van X zijn voor een deel genoteerd aan een gerenommeerde beurs. X heeft als beursvennootschap geen volledig zicht op haar aandeelhoudersbestand. X is voornemens om dividend uit te keren. In het Belastingverdrag is een bepaling opgenomen die vergelijkbaar is met artikel 10, vijfde lid, van het OESO-Modelverdrag.
Rechtskader
X wordt op grond van artikel 1, eerste en derde lid, van de Wet DB geacht in Nederland gevestigd te zijn en is inhoudingsplichtig voor de Nederlandse Dividendbelasting. Het verzoek richt zich op grond van een bepaling in het Belastingverdrag conform artikel 10 lid 5 OESO-Modelverdrag, op de gevolgen voor de Wet DB ter zake van toekomstige dividenden. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal 20250318 RULOV 000013karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter is voorbehouden aan situaties waarin sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. In dezelfde paragraaf 3, onderdeel a, laatste zin wordt hierop een uitzondering gemaakt, indien de bepaling inzake de economische nexus naar haar aard niet van toepassing is. Het concern waartoe X behoort oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit. Het feit dat X als zelfstandig verzoekend lichaam niet beschikt over economische nexus in Nederland staat in dit specifieke geval het vooroverleg niet in de weg nu dat passend is bij de aard van de gevraagde zekerheid.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. Op grond van de vestigingsplaatsfictie van artikel 1, derde lid, van de Wet DB in combinatie met artikel 1, eerste lid van de Wet DB, is X inhoudingsplichtig voor de Dividendbelasting. Op grond van het Belastingverdrag wordt Nederland niet beperkt in haar heffingsrecht over dividenden uitgekeerd aan de aandeelhouders van X die inwoner zijn van Nederland. Nederland wordt echter beperkt in het heffingsrecht voor zover de dividenden worden betaald aan aandeelhouders die geen inwoner van Nederland zijn en deze aandeelhouders geen Vaste inrichting in Nederland hebben waaraan de aandelen zijn toe te rekenen.
4. Omdat X als beursvennootschap geen volledig zicht heeft op haar aandeelhoudersbestand, en dus niet van al haar aandeelhouders weet in welk land zij inwoner zijn, maakt X kort vóór elke terbeschikkingstelling van een opbrengst in de zin van artikel 3 van de Wet DB, een benadering c.q. schatting van haar aandeelhoudersbestand dat is toe te rekenen aan inwoners van Nederland. Deze benaderingsmethodiek is een overeengekomen invulling van de vrije bewijsleer. X zal op grond van artikel 6 van de Wet DB de opbrengst die voortvloeit uit toepassing van de uitkomst van de benaderingsmethodiek bruteren, uitgezonderd van mogelijke Nederlandse aandeelhouders van wie de identiteit is vastgesteld en ten laste van wie ingehouden kan worden dan wel ten aanzien van wie een inhoudingsvrijstelling kan worden toegepast. De Dividendbelasting die over deze (gebruteerde) opbrengst verschuldigd is, zal worden afgedragen aan de Belastingdienst.
Conclusie
X blijft inhoudingsplichtig voor de Wet DB. Nederland wordt op grond van het Belastingverdrag niet beperkt in dit nationale heffingsrecht voor zover dividenden worden betaald aan inwoners van Nederland. Een schatting c.q. benaderingsmethodiek van het aandeelhoudersbestand dat is toe te rekenen aan inwoners van Nederland is overeengekomen. Deze overeenkomst geldt van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2029.