rul-20250114-rulov-000008

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf inzake de toepassing van het tonnageregime en de vaststelling van de winst uit zeescheepvaart. Het verzoek ziet op de jaren 2023 tot en met 2027. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met 2023.

Feiten

X is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. X is internationaal actief met handels- en scheepvaartactiviteiten welke integraal met elkaar zijn verbonden. X is gevestigd in Nederland, houdt een schip in rompbevrachting en daarnaast een aantal schepen in tijdcharter. Deze schepen voeren een vlag van een van de lidstaten van de Europese Unie en zijn bestemd voor werkzaamheden van X als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). X verricht voor het in rompbevrachting gehouden schip het volledige commerciële beheer. X heeft in het eerste jaar waarin de schepen worden geëxploiteerd een verzoek om toepassing van het tonnageregime als bedoeld in artikel 3.22, eerste lid, van de Wet IB ingediend, op basis waarvan een beschikking ex artikel 3.22, eerste lid, van de Wet IB is opgemaakt en uitgereikt aan X.

Rechtskader

Voor het verzoek zijn relevant artikel 8, eerste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) jo. artikel 3.22 tot en met 3.24, van de Wet IB en het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 22 oktober 2024, nr. 2024-19987. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. 1) X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend.
2. 2) Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. 3) De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. 4) X heeft op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet Vpb juncto artikel 3.22, tweede lid, van de Wet IB tijdig een verzoek ingediend voor de toepassing van het tonnageregime, op basis waarvan door de inspecteur een beschikking is opgemaakt en uitgereikt aan X.
5. 5) De schepen gehouden door X kwalificeren voor de toepassing van het tonnageregime omdat: a. deze bestemd zijn voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet IB; b. deze een vlag voeren van een van de lidstaten van de Europese Unie; c. X voldoet aan de voorwaarden van 3.22, vijfde lid, onderdeel a en c, van de Wet IB.
6. 6) Bij het bepalen van de winst uit zeescheepvaart als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wet IB wordt van de in Nederland belastbare winst eerst het deel van de winst afgezonderd dat niet als winst toerekenbaar aan zeescheepvaart kwalificeert, dit onder meer op basis van een overeengekomen toerekeningsmethode. De resterende winst is de winst die toerekenbaar is aan zeescheepvaartactiviteiten. Deze winst uit zeescheepvaart wordt in mindering gebracht op de fiscale winst en in plaats daarvan vindt een forfaitaire bijtelling op basis van tonnage plaats als bedoeld in artikel 3.23 eerste lid, van de Wet IB. 7) Van een Zeescheepvaart Onbelaste Reserve (ZOR) ex artikel 3.23, tweede lid, van de Wet IB is geen sprake.

Conclusie

X kwalificeert voor de toepassing van het tonnageregime. Een beschikking winst uit zeescheepvaart is opgemaakt en uitgereikt. De winst toerekenbaar aan de zeescheepvaartactiviteiten wordt conform de overeengekomen toerekeningmethode bepaald en op forfaitaire wijze belast op basis van tonnage. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2027 en is van overeenkomstige toepassing in het jaar 2023, waarvoor de aangifte Vennootschapsbelasting reeds is ingediend. Er zal een tussentijdse evaluatie plaatsvinden.