Aanleiding
X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2024 tot en met 2028, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2023.
Feiten
X is een vennootschap gevestigd in Nederland met [11 – 25] personeelsleden in Nederland en maakt onderdeel uit van een internationaal opererende groep. De groep is actief in de industriële sector. Y is een gelieerde vennootschap gevestigd buiten de Europese Unie. Y is verantwoordelijk voor de handel, verscheping en opslag van bepaalde industriële producten. Z is ook een gelieerde vennootschap gevestigd in dezelfde staat als Y. Z verleent logistieke diensten aan Y en overige groepsmaatschappijen. De activiteiten van X concentreren zich enerzijds op de eigen handel in industriële producten en anderzijds op het verlenen van ondersteunende diensten aan Y en Z. Het verzoek om zekerheid vooraf heeft uitsluitend betrekking op de arm’s-lengthbeloning voor de ondersteunende dienstverlening door X aan Y en Z. X verleent de volgende ondersteunende diensten: 1. Ondersteuning aan Y met betrekking tot haar handelsactiviteiten. De ondersteuning bestaat uit operationele en commerciële ondersteuning, (financiële) administratie en assistentie op het gebied van wet- en regelgeving. 2. Ondersteuning aan Z op het gebied van logistiek en administratie. De ondersteuning bestaat uit het onderhouden en updaten van logistieke documentatie, controleren van betalingen en het coördineren van betrekkingen met derde partijen. 3. Ondersteuning aan Y en Z gerelateerd aan juridische zaken die opkomen uit de logistieke processen waarvoor Y en Z verantwoordelijk zijn. Dit betreft bijvoorbeeld het afhandelen en monitoren van juridische geschillen. X draagt beperkte risico’s en gebruikt geen immateriële activa bij het verlenen van de diensten. X maakt onderscheid tussen kosten die zien op de ondersteunende dienstverlening aan Y en Z en kosten die zien op de eigen handel in industriële producten. X heeft een inschatting gemaakt van de tijdsbesteding tussen het verlenen van diensten genoemd onder (1) en (2 en 3).
Rechtskader
Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het Verrekenprijsbesluit 2022. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van X in vergelijking met die van Y en Z als uitvoerend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transacties en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de ondersteunende activiteiten van X een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de totale relevante kosten gekozen als maatstaf omdat de kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door X.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X in relatie tot de ondersteunende dienstverlening. X heeft separate benchmark studies uitgevoerd voor de diensten zoals hierboven in de feiten beschreven onder (1) en (2 en 3 gecombineerd). X heeft de uitkomsten van de twee benchmark studies samengevoegd op basis van een weging gerelateerd aan de geschatte tijdsbesteding van de verlening van diensten onder (1) en (2 en 3).
Conclusie
Partijen hebben vastgesteld dat voor de ondersteunende diensten verleend door X aan Y en Z een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale relevante kosten at arm’s- length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 3,0% bedraagt en de upper quartile 11,3%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2028.