rul-20241203-rulov-000009

Aanleiding

X en Y hebben verzocht om zekerheid vooraf dat zij niet als uiteindelijke gerechtigden kwalificeren ten aanzien van royalty’s die zij ontvangen van partijen gevestigd buiten Nederland. De gevraagde zekerheid ziet op de jaren 2025 tot en met 2029.

Feiten

X en Y zijn opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. X en Y zijn actief in de dienstverlenende sector. X en Y ontvangen royalty’s en betalen die na ontvangst door aan anderen die daartoe gerechtigd zijn. Deze royalty’s zijn afkomstig van partijen gevestigd binnen en buiten Nederland. X en Y kunnen noch contractueel, noch feitelijk over de royalty’s beschikken. X en Y beschikken over werknemers in Nederland.

Rechtskader

Het verzoek van X en Y om zekerheid vooraf ziet op de vraag of zij als ‘uiteindelijke gerechtigde’ kwalificeren als bedoeld in belastingverdragen waarvan het royalty-artikel gebaseerd is op artikel 12 van het OESO-modelverdrag. Ook vragen zij zekerheid over de vraag of zij als ‘uiteindelijke gerechtigde’ kwalificeren voor toepassing van artikel 36, vijfde lid, juncto artikel 16 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in het geval zij royalty’s ontvangen van partijen gevestigd in ontwikkelingslanden. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X en Y oefenen bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X en Y uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij hun functie.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen als niet-coöperatieve rechtsgebieden in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Indien Nederland met het land waaruit de royalty’s afkomstig zijn een Belastingverdrag is overeengekomen waarvan het royalty-artikel gebaseerd is op het OESO-modelverdrag, dan volgt uit het OESO-commentaar op artikel 12, paragraaf 4 dat degene die royalty’s ontvangt in de hoedanigheid van agent niet als uiteindelijk gerechtigde kwalificeert. Dit is niet anders dan bij het uiteindelijk gerechtigde begrip voor de toepassing van artikel 36, vijfde lid, juncto artikel 16 van het Besluit voorkoming dubbele belasting
2001.
4. Gelet op de feitelijke en contractuele omstandigheden kwalificeren X en Y niet als uiteindelijke gerechtigden van de royalty’s. X en Y komen niet in aanmerking voor verrekening van buitenlandse bronheffingen.

Conclusie

X en Y kwalificeren niet als uiteindelijk gerechtigden van de royalty’s die zij ontvangen en doorbetalen. Dit ziet zowel op royalty’s die afkomstig zijn van partijen gevestigd in landen waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft afgesloten met een royalty-artikel gebaseerd op artikel 12 van het OESO-modelverdrag als op royalty’s van partijen gevestigd in ontwikkelingslanden waarop het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 van toepassing is. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2029.