Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de jaren 2023 tot en met 2027.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk in Nederland gevestigd. X is onderdeel van een internationaal concern actief in de dienstverlenende sector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en de in Nederland tot het concern behorende vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [1 – 10] werknemers in Nederland. X treedt op als Houdstervennootschap en is actief betrokken bij het aansturen van haar (in)directe deelnemingen. Het doel van het concern is om te investeren in verschillende portfoliovennootschappen. Het personeel is verantwoordelijk voor de selectie en aansturing van de investeringen en zal in dat kader verantwoordelijk zijn voor strategische beslissingen. Voor zover nodig, wordt personeel ter beschikking gesteld aan X. X houdt meer dan 5% van de aandelen in Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een staat buiten de Europese Unie waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). Y houdt zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van bepaalde producten. De actiefzijde van de balans van Y bestaat grotendeels uit liquide middelen. Y is in Verdragsland A onderworpen aan een heffing naar de winst van tenminste 10%. Het fiscale stelsel in Verdragsland A kent ook geen relevante afwijkingen ten opzichte van het Nederlandse fiscale stelsel.
Rechtskader
Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.
Overwegingen
1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten onder andere voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op het belang van X in Y. X houdt meer dan 5% van de aandelen in Y. Y heeft een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodoende kwalificeert zij als niet-transparante entiteit. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Vervolgens is beoordeeld of Y voldoet aan de oogmerktoets en derhalve niet dient te worden aangemerkt als een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Op grond van de verstrekte feiten en omstandigheden bestonden er twijfels over de toepassing van de oogmerktoets en is zekerheidshalve besloten om te toetsen of sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming. In het onderhavige geval is met betrekking tot het belang van X in Y onderzoek verricht naar de onderworpenheidstoets van artikel 13, elfde lid, onderdeel a van de Wet Vpb.
5. Er is (onder andere) sprake van een kwalificerende beleggingsdeelneming als de deelneming onderworpen is aan een naar Nederlandse begrippen reële heffing. Dit is het geval als de deelneming wordt onderworpen aan een heffing naar de winst van tenminste 10%, zonder relevante stelselafwijkingen. Dat is hier het geval en dus wordt aan de onderworpenheidstoets van artikel 13, elfde lid, onderdeel a van de Wet Vpb voldaan. De deelnemingsvrijstelling is zodoende van toepassing ten aanzien van deze vennootschap, omdat zij als kwalificerende beleggingsdeelneming wordt aangemerkt.
Conclusie
De deelnemingsvrijstelling zal van toepassing zijn op het belang van X in Y. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.