rul-20241008-atr-000006

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van artikel 8bd van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Men wenst zekerheid voor het boekjaar 2024.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [11 – 25] werknemers. De aandelen X zijn in handen van één aandeelhouder Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU). In het kader van een herstructurering verkrijgt X in 2024 een deelneming van Y middels een kapitaalstorting in natura tegen uitreiking van nieuwe aandelen door X aan Y. Deze kapitaalstorting vindt plaats in dezelfde valuta als de functionele valuta waarin de aangifte Vennootschapsbelasting van X wordt opgesteld. Y betrekt de opwaartse aanpassing in de grondslag van de winstbelasting waaraan zij is onderworpen, maar past ten aanzien van de transactie een objectieve vrijstelling toe als gevolg van een in die lidstaat geldende doorschuiffaciliteit.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de toepassing van artikel 8bd van de Wet Vpb. Deze zekerheid wordt gevraagd om de waarde van de teboekstelling van een vermogensbestanddeel bij X vast te stellen, indien X een vermogensbestanddeel verkrijgt van een aan hem gelieerd lichaam door middel van een kapitaalstorting, winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, liquidatie- uitkering of een daarmee vergelijkbare rechtshandeling. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in de Vennootschapsbelasting is ingevoerd per 1 januari 2022 en beoogt mismatches te voorkomen die, kort gezegd, zien op dubbele niet-heffing die zich kan voordoen als gelieerde lichamen bij een onderlinge transactie voorwaarden (Verrekenprijzen) overeenkomen die niet zakelijk zijn, zoals een van de waarde in het economische verkeer van een vermogensbestanddeel afwijkende waarde.
4. Artikel 8bd van de Wet Vpb ziet – kort gezegd – op de situatie waarin een vermogensbestanddeel door een in het buitenland gevestigd gelieerd lichaam wordt overgedragen aan een belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting of winstuitkering. Indien de waarde in het economische verkeer hoger is dan de waarde die bij het gelieerde lichaam ter zake van de overdracht van dat vermogensbestanddeel wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting, wordt voor de teboekstelling van dat vermogensbestanddeel de laatstbedoelde waarde in aanmerking genomen.
5. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het gaat om een flankerende maatregel die een dubbele niet-heffing beoogt weg te nemen die zich in de vermogenssfeer kan voordoen als gevolg van waarderingsverschillen bij de teboekstelling van een vermogensbestanddeel. Hierbij is – kort gezegd – aangegeven dat dit zich bijvoorbeeld kan voordoen indien een gelieerd lichaam een vermogensbestanddeel overdraagt aan de belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting en dat vermogensbestanddeel tegen een lagere waarde in een naar de winst geheven belasting wordt betrokken dan de waarde in het economische verkeer waarvoor de belastingplichtige het vermogensbestanddeel in Nederland activeert en waarover hij vervolgens ten laste van zijn fiscale winst kan afschrijven.
6. Verder is in de parlementaire geschiedenis aan de orde gekomen dat aan de voorwaarde dat sprake is van ‘betrekking in een naar de winst geheven belasting’ wordt voldaan, indien de opwaartse aanpassing wordt betrokken in de grondslag van een winstbelasting, maar over die aanpassing effectief niet wordt geheven door toepassing van een objectieve vrijstelling.
7. In de gegeven situatie verkrijgt X een deelneming van Y door middel van een kapitaalstorting. Voor fiscale doeleinden wordt in de lidstaat waar Y gevestigd is, in beginsel bij Y de opwaartse aanpassing betrokken in de winstbelasting. Door toepassing van een in die lidstaat geldende doorschuiffaciliteit geldt ter zake van de kapitaalstorting aansluitend een objectieve vrijstelling. Op grond van de uitlatingen in de parlementaire geschiedenis is hiermee voldaan aan de voorwaarde dat de opwaartse aanpassing wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting.
8. Op grond van de beschreven feiten en omstandigheden kan artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb in casu buiten toepassing blijven.

Conclusie

Artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb blijft buiten toepassing ter zake van de kapitaalstorting waarbij X een deelneming verkrijgt van Y. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 19 juli 2024 tot en met 31 december 2024.