rul-20240716-atr-000008

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de gebroken boekjaren 2023/2024 tot en met 2027/2028.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern, actief in de infrastructuur. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [151 – 300] werknemers. X treedt op als Houdstervennootschap voor managementparticipaties. De werkzaamheden worden voor rekening en risico van X uitgeoefend en zij beschikt daartoe over voldoende gekwalificeerd personeel. X houdt meer dan 5% van de aandelen in verschillende Europese dochtervennootschappen (hierna deelnemingen). Deze deelnemingen houden op hun beurt weer een (minderheids)belang in een andere Europese Houdstervennootschap Y. Y, opgericht naar het recht van en gevestigd in een Europees land, is de tophoudster van de groep en actief in de aansturing van het concern. Y houdt (indirect) diverse deelnemingen in groepsvennootschappen in Europese landen. De activiteiten van de (in-)directe dochtermaatschappijen liggen in het verlengde van de werkzaamheden van de groep in haar geheel.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de belangen die zij houdt in haar deelnemingen ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). X treedt op als Houdstervennootschap voor managementparticipaties. Deze activiteiten worden voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op de belangen van X. X houdt meer dan 5% van de aandelen in haar deelnemingen. Alle deelnemingen hebben een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat zij kwalificeren als niet-transparante entiteiten. Er wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Omdat de deelnemingen die X houdt mogelijk als belegging worden gehouden, zodat mogelijk niet wordt voldaan aan de oogmerktoets van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, is direct beoordeeld of de deelnemingen kunnen worden aangemerkt als een kwalificerende beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. Van een kwalificerende beleggingsdeelneming is onder andere sprake als de deelneming is onderworpen aan een naar Nederlandse maatstaven reële heffing. Dit het geval als de deelneming wordt onderworpen aan een heffing van tenminste 10% belasting naar de winst, zonder relevante stelselafwijkingen.
5. De deelnemingen van X zijn opgericht naar het recht van en gevestigd in een land in de Europese Unie en zijn aldaar onderworpen aan een winstbelasting die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing. Er is dus voldaan aan de onderworpenheidstoets. Derhalve is sprake van een kwalificerende beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb.
6. De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van X in haar deelnemingen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 26 september 2023 tot en met 30 september 2028.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van X. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 26 september 2023 tot en met 30 september 2028.