rul-20240716-apa-000004

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2020 tot en met 2024. Er is tevens verzocht om de overeen te komen fiscale behandeling ook van toepassing te laten zijn op de boekjaren 2017 tot en met 2019. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met 2022.

Feiten

X is een vennootschap gevestigd in Nederland met [501 – 1.000] personeelsleden in Nederland en maakt onderdeel uit van de internationaal opererende A-groep. De A-groep is actief in de industriële sector. Y is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en maakt ook onderdeel uit van de A-groep. X is binnen de Nederlandse tak van de groep zelfstandig verantwoordelijk voor de productie van relevante producten voor de Nederlandse markt. Y is enkel verantwoordelijk voor handelsgerelateerde- en ondersteunende diensten ten behoeve van X (en andere groepsmaatschappijen). Y is geen eigenaar van waardevolle immateriële activa en draagt slechts beperkt risico’s die verband houden met de levering van haar diensten. Het APA-verzoek heeft betrekking op de arm’s-lengthbeloning voor de activiteiten die worden verricht door Y ten behoeve van X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van Y in vergelijking met die van X als uitvoerend te beschouwen. Y kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de handelsgerelateerde- en ondersteunende diensten van Y een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de operationele kosten gekozen als maatstaf omdat de operationele kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende handelsgerelateerde- en ondersteunende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door Y.
4. Kosten die enkel door Y worden doorbelast (verschotkosten) kunnen op basis van paragraaf 3.2.2 van het verrekenprijsbesluit en paragraaf 2.98 van de OESO-richtlijnen buiten de kostengrondslag worden gelaten, omdat alleen de operationele kosten van Y de relevante indicator zijn voor de waarde van de door haar uitgeoefende functies, de gebruikte activa en de gelopen risico’s.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van Y.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning voor de activiteiten van Y. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. Partijen hebben vastgesteld dat voor de handelsgerelateerde- en ondersteunende activiteiten van Y een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de operationele kosten at arm’s-length is. De gehanteerde percentages vallen binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 4,2% bedraagt en de upper quartile 30,2%. Voor de boekjaren 2017 tot en met 2019 is met betrekking tot de handelsgerelateerde diensten van Y in de vaststellingsovereenkomst een punt nabij de mediaan gehanteerd. Vanwege de specifieke feiten en omstandigheden is vanaf boekjaar 2020 een percentage boven de mediaan gehanteerd in de vaststellingovereenkomst. Met betrekking tot de ondersteunende diensten van Y is vanwege de specifieke feiten en omstandigheden een percentage beneden de mediaan gehanteerd in de vaststellingsovereenkomst. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024. Deze overeenkomst is ook van toepassing op de boekjaren 2017 tot en met 2019, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.