rul-20240702-atr-000006

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van een financieel instrument als winstbewijs voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op de voordelen uit dit instrument. Men wenst zekerheid voor de jaren 2024 tot en met 2028.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern, actief in de industriële sector. De indirecte moedermaatschappij van X is beursgenoteerd, opgericht naar het recht van een land buiten de Europese Unie (EU) waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten. Er zijn meerdere groepsvennootschappen in Nederland actief. De activiteiten van de groep worden uitgeoefend door [> 1.000] werknemers in Nederland. X houdt een belang in Y waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Y is een vennootschap opgericht naar het recht van een lidstaat van de EU en is feitelijk aldaar gevestigd. Y heeft een financieel instrument uitgegeven ten behoeve van X om zo X te laten delen in de resultaten van een investering in een land buiten de EU waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten. X heeft in ruil voor een storting een verhandelbaar recht op een deel van de winst ontvangen zonder dat hiermee de lidmaatschapsverhouding tussen X en Y wordt uitgebreid. Betalingen onder het financiële instrument kunnen bij Y niet in aftrek van de belastbare winst worden gebracht.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf over de kwalificatie van een financieel instrument als winstbewijs voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling ziet op artikel 13, vierde lid, onderdeel a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voor de kwalificatie van het financieel instrument als winstbewijs is eveneens de parlementaire behandeling van de Wet van 13 oktober 1994 (Stb. 758), Kamerstukken II 1992/93, 23 083 van belang. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er bestaat noch in de wet noch in de parlementaire geschiedenis een definitie van het begrip ‘winstbewijs’. Een civielrechtelijke definitie van dit begrip bestaat er evenmin.
4. In de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever wel drie aspecten genoemd die indicatief kunnen zijn voor de kwalificatie als winstbewijs: i) belichaming op waardepapier ii) verhandelbaarheid en iii) geen lidmaatschapsrechten.
5. In het onderhavige geval voldoet het financiële instrument aan deze drie aspecten.
6. Het financiële instrument kwalificeert dan ook als winstbewijs voor toepassing van artikel 13, vierde lid, onderdeel a van de Wet Vpb.
7. Aangezien de betalingen onder het winstbewijs bij Y niet in aftrek van de belastbare winst kunnen worden gebracht, vindt artikel 13, zeventiende lid van de Wet VPB geen toepassing en is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op de voordelen uit dit winstbewijs.

Conclusie

Het financiële instrument kwalificeert als winstbewijs voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling. De deelnemingsvrijstelling is bij X van toepassing op de voordelen uit het winstbewijs. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2028.