rul-20240618-rulov-000003

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of zij in Nederland gevestigd zal zijn. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie, waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten (Verdragsland A). X is de tophoudster van een internationaal concern actief in de dienstverlenende sector. De vergaderingen van het bestuur van X vinden plaats in Verdragsland A en het bestuur is nagenoeg geheel vanuit Verdragsland A werkzaam. Bij dit bestuur berust de feitelijke leiding van X. Ook heeft X haar hoofdkantoor in Verdragsland A en wordt de administratie in Verdragsland A gevoerd alsmede diverse hoofdkantoorfuncties. Een bestuurder van X, B, is een natuurlijk persoon woonachtig in Nederland. B verricht de werkzaamheden ten behoeve van X hoofdzakelijk vanuit Verdragsland A. Het overige deel van zijn werkzaamheden wordt vanuit zijn woning in Nederland verricht. De woning van B staat niet ter beschikking van X. X heeft geen andere bestuurders of werknemers in Nederland en oefent verder geen activiteiten uit in Nederland. X vergoedt geen kosten ten behoeve van deze thuiswerkplek. De werkzaamheden van B brengen niet met zich mee dat B – formeel dan wel feitelijk – gewoonlijk overeenkomsten zal sluiten in Nederland ten behoeve van X. Verdragsland A ziet X als een belastingplichtige zijnde gevestigd in Verdragsland A en onderwerpt X aan een winstbelasting.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid dat zij niet gevestigd is in Nederland op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in combinatie met artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Wet Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. X voldoet in dit specifieke geval, gezien ook de aard van de gevraagde zekerheid, door haar bestuurder B, aan het vereiste van economische nexus in Nederland.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Wet Vpb juncto artikel 4 van de AWR wordt de vestigingsplaats van X naar omstandigheden beoordeeld. X wordt feitelijk vanuit Verdragsland A geleid en niet vanuit Nederland. Op grond hiervan en de feitelijke omstandigheden is X niet in Nederland gevestigd en niet binnenlands belastingplichtig voor de Wet Vpb.

Conclusie

X is niet binnenlands belastingplichtig op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Wet Vpb. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst voor de periode van 13 oktober 2023 tot en met 31 december 2027.