rul-20240507-atr-000001

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vraag of er sprake is van belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op dividenden. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2024 tot en met 2028.

Feiten

X is een Coöperatie opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern met een hoofdkantoor in een land buiten de Europese Unie (EU), welke actief is in de dienstverlenende sector. De lidmaatschapsrechten in X worden gehouden door Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een staat buiten de EU waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). X dient samen met Y als duaal houdsterplatform van het concern. X houdt belangen in verschillende portfoliovennootschappen. In Nederland worden de tot het concern behorende vennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [1 – 10] werknemers. Verdragsland A is geen staat die is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Y wordt gehouden door een buitenlands samenwerkingsverband opgericht naar het recht van een staat buiten de EU die is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden en aldaar gevestigd. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op dividenden vanaf 2024 als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet bronbelasting 2021, zoals gewijzigd bij de Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden (Wet BB). Deze zekerheid wordt gevraagd voor de voordelen in de vorm van dividenden uit hoofde van het belang in X. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat geen vooroverleg wordt gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties is.
2. Uit initieel overleg tussen partijen is nog onvoldoende naar voren gekomen dat in het voorliggende geval het relevante onderdeel van de structuur niet is opgezet met als doorslaggevende beweegreden belastingbesparing als bedoeld in paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het hiervoor genoemde Besluit. Verzoeker heeft na dit initiële overleg besloten het verzoek in te trekken.
3. Een verdere inhoudelijke analyse is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Het voorgaande zal in beginsel worden beoordeeld in het kader van het reguliere toezicht.