Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf dat artikel 8bd van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) buiten toepassing kan blijven. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2024.
Feiten
X, een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd, verricht operationele activiteiten in Nederland. X behoort tot een internationaal beursgenoteerd concern, actief in de industriële sector. X treedt op als een Houdstervennootschap. In Nederland worden door X en aan haar gelieerde vennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [26 – 75] werknemers. Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (Verdragsland A), is enig aandeelhouder van X. Op grond van de fiscale regels van Verdragsland A wordt X aangemerkt als een fiscaal transparant lichaam. X wordt voor Nederlandse fiscale maatstaven aangemerkt als niet-transparant en derhalve is X een Hybride entiteit. X zal een deelneming van Y verkrijgen middels een kapitaalstorting (kapitaalstorting in natura). X en Y hanteren dezelfde (omreken)koers ten aanzien van de kapitaalstorting. Zowel in de civielrechtelijke vormgeving van de kapitaalstorting als in de jaarrekening van Y en X wordt voor de kapitaalstorting de waarde in het economische verkeer gehanteerd. Ten aanzien van de deelneming die X van Y verkrijgt, is (na de verkrijging) de deelnemingsvrijstelling van toepassing.
Rechtskader
Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de toepassing van artikel 8bd van de Wet Vpb. Deze zekerheid wordt gevraagd om de waarde van de teboekstelling van een vermogensbestanddeel bij X vast te stellen, indien X een vermogensbestanddeel verkrijgt van een aan hem gelieerd lichaam door middel van een kapitaalstorting, winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, liquidatie- uitkering of een daarmee vergelijkbare rechtshandeling. Het besluit van 11 januari 2023, nr. 2022-322315 over de reikwijdte van artikel 8bd van de Wet Vpb is eveneens relevant in dit kader. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de Nederlandse vennootschappen uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in de Vennootschapsbelasting is ingevoerd per 1 januari 2022 en beoogt mismatches te voorkomen die, kort gezegd, zien op dubbele niet-heffing die zich kan voordoen als gelieerde lichamen bij een onderlinge transactie voorwaarden (Verrekenprijzen) overeenkomen die niet zakelijk zijn, zoals een van de waarde in het economische verkeer van een vermogensbestanddeel afwijkende waarde.
4. Artikel 8bd van de Wet Vpb ziet – kort gezegd – op de situatie waarin een vermogensbestanddeel door een in het buitenland gevestigd gelieerd lichaam wordt overgedragen aan een belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting of winstuitkering.
5. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het gaat om een flankerende maatregel die een dubbele niet-heffing beoogt weg te nemen die zich in de vermogenssfeer kan voordoen als gevolg van waarderingsverschillen bij de teboekstelling van een vermogensbestanddeel. Hierbij is – kort gezegd – aangegeven dat dit zich bijvoorbeeld kan voordoen indien een gelieerd lichaam een vermogensbestanddeel overdraagt aan de belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting en dat vermogensbestanddeel tegen een lagere waarde in een naar de winst geheven belasting wordt betrokken dan de waarde in het economische verkeer waarvoor de belastingplichtige het vermogensbestanddeel in Nederland activeert en waarover hij vervolgens ten laste van zijn fiscale winst kan afschrijven.
6. In het besluit van 11 januari 2023, nr. 2022-322315 wordt kort de achtergrond van artikel 8bd van de Wet Vpb geschetst en een verduidelijking aangebracht van de reikwijdte van dit artikel. Het besluit merkt op dat artikel 8bd van de Wet Vpb ziet op het voorkomen van dubbele niet-heffing als gevolg van een waarderingsverschil in het geval een met de belastingplichtige gelieerd lichaam een vermogensbestanddeel aan de belastingplichtige overdraagt door middel van een kapitaalstorting, winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, liquidatie-uitkering of een daarmee vergelijkbare rechtshandeling. Onder omstandigheden, welke zijn beschreven in het hiervoor aangehaalde besluit, kan toepassing van artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb achterwege blijven. De uitleg die het besluit geeft aan de reikwijdte van artikel 8bd van de Wet Vpb is ook in het geval dat voorligt van toepassing.
7. In de gegeven situatie verkrijgt X, een Hybride entiteit, van zijn aandeelhouder een deelneming door middel van een kapitaalstorting. Op grond van de beschreven feiten en omstandigheden en rekening houdend met de uitleg die het besluit van 11 januari 2023, nr. 2022-322315 geeft aan de toepassing van artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb, kan die bepaling in casu buiten toepassing blijven. In het voorliggende geval is namelijk geen sprake van een situatie van dubbele niet-heffing.
Conclusie
Artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb blijft buiten toepassing ter zake van de kapitaalstorting waarbij X een deelneming verkrijgt van Y. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 21 december 2022 tot en met 31 december 2024.