rul-20240423-rulov-000005

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de Wet minimumbelasting 2024 (Wmb 2024). Men wenst zekerheid vooraf voor de verslagjaren 2024/2025 tot en met 2028/2029.

Feiten

X en Y zijn vennootschappen opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X houdt 100% van de aandelen in Y. X en Y behoren tot een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële sector (groep Z). De tophoudster van groep Z is gevestigd in een land buiten de Europese Unie (land A) en houdt indirect het aandelenbelang in X en Y. Groep Z verricht bedrijfseconomische operationele activiteiten in Nederland. De activiteiten worden uitgeoefend door [301 – 500] werknemers in Nederland. Groep Z heeft geruime tijd een jaarlijkse geconsolideerde omzet van meer dan € 750 miljoen. Y heeft een installatie in eigendom verworven in een land buiten de Europese Unie (land B), waarvoor Y een aankoopprijs heeft betaald. De installatie is verworven van de overheid van land B en een staatsentiteit die organisatorisch onderdeel is van die overheid (hierna gezamenlijk C). Vanuit X en Y is betrokkenheid geweest bij de verwerving van de installatie. Daarnaast is groep Z voorafgaand aan de verwerving van de installatie betrokken geweest bij het ontwerp en constructie van de installatie. Na de verwerving van de installatie heeft Y geïnvesteerd in de installatie om de productiecapaciteit te verhogen. Tussen Y en C is een leveringsovereenkomst overeengekomen op basis waarvan gedurende een periode van een aantal jaren de producten die Y produceert met behulp van de installatie worden geleverd aan C. Na deze periode gaat de eigendom van de installatie terug naar C. Deze leveringsovereenkomst is onderdeel van de overeenkomst ter verwerving van de installatie. Vanwege het feit dat de eigendom van de installatie na verloop van de leveringsovereenkomst teruggaat naar C, wordt de overeenkomst tussen Y en C in de financiële verslaggeving van groep Z aangemerkt als een financieringsovereenkomst. De installatie is niet als materieel activum opgenomen in de financiële verslaglegging. De activiteiten die Y verricht met behulp van de installatie vormen een Vaste inrichting in land B. In het kader van de verwerving van de installatie heeft Y een vrijstelling van Vennootschapsbelasting in land B gekregen voor de activiteiten die Y met haar Vaste inrichting verricht. De looptijd van deze vrijstelling is korter dan de looptijd van de leveringsovereenkomst. In landen A en B zijn geen met de Wet minimumbelasting 2024 vergelijkbare regels geïmplementeerd.

Rechtskader

Het verzoek van X en Y ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat de overeenkomst tussen Y en C kwalificeert als een licentie of een daarmee vergelijkbare regeling van een overheid voor het gebruik van een in een staat gelegen onroerende zaak dat een aanzienlijke investering in materiële activa met zich brengt als bedoeld in artikel 7.3, zevende lid juncto artikel 7.3, achtste lid, onderdeel b, en artikel 8.3, eerste lid, juncto artikel 8.3, elfde lid, onderdeel c, onder 4, van de Wmb 2024. Relevant in dit kader is het OESO-commentaar bij de Pijler 2-modelregels dat kan dienen als interpretatiebron. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Groep Z oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X en Y uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X en Y binnen Groep Z.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen als niet-coöperatieve rechtsgebieden in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Allereerst is beoordeeld of groep Z onder de reikwijdte van de Wmb 2024 valt. De Wmb 2024 is van toepassing in een verslagjaar als de jaarlijkse omzet volgens de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijkemoederentiteit in ten minste twee van de vier verslagjaren die direct vooraf zijn gegaan aan het betreffende verslagjaar ten minste € 750 miljoen bedraagt. Er is vastgesteld dat groep Z onder de reikwijdte van de Wmb 2024 valt.
4. Als een groep onder de reikwijdte van de Wmb 2024 valt, dient zij voor elk land waarin groepsentiteiten zijn gevestigd, te beoordelen of het effectieve belastingtarief ten minste 15% bedraagt.
5. Onder de Wmb 2024 worden vaste inrichtingen aangemerkt als een groepsentiteit. Er is sprake van een Vaste inrichting van Y in land B voor de toepassing van de Wmb 2024, de Vaste inrichting van Y is een groepsentiteit voor de toepassing van de Wmb
2024.
6. Omdat Y een tijdelijke vrijstelling van Vennootschapsbelasting heeft voor de activiteiten van de Vaste inrichting in land B, zal het effectieve belastingtarief van groep Z in land B lager zijn dan 15%. Dit betekent dat er een bijheffing is verschuldigd over de activiteiten in land B.
7. Vanwege het feit dat land A en B geen met de Wmb 2024 vergelijkbare regels hebben geïmplementeerd, is X als tussenliggende moederentiteit belastingplichtig voor deze (inkomen- inclusie)bijheffing op basis van de inkomen-inclusiemaatregel.
8. De hoogte van de bijheffing is afhankelijk van de toepassing van de artikelen 7.3, achtste lid en 8.3, eerste lid, Wmb
2024. Omdat de installatie niet als materieel activum is opgenomen in de financiële verslaglegging dient te worden beoordeeld of de overeenkomst tussen Y en C kwalificeert als een licentie of een daarmee vergelijkbare regeling van een overheid voor het gebruik van een in een staat gelegen onroerende zaak die een aanzienlijke investering in materiële activa met zich brengt als bedoeld in artikel 7.3, zevende lid juncto artikel 7.3, achtste lid, onderdeel b, en artikel 8.3, eerste lid, juncto artikel 8.3, elfde lid, onderdeel c, onder 4, van de Wmb
2024. Beide regelingen dienen identiek uitgelegd te worden.
9. De beoordeling of de overeenkomst tussen Y en C kwalificeert als een licentie of een daarmee vergelijkbare regeling van een overheid voor het gebruik van een in een staat gelegen onroerende zaak dat een aanzienlijke investering in materiële activa met zich brengt, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
10. Op basis van de toelichting in de parlementaire geschiedenis over artikel 7.3, zevende lid juncto artikel 7.3, achtste lid, onderdeel b, en artikel 8.3, eerste lid, juncto artikel 8.3, elfde lid, onderdeel c, onder 4, van de Wmb 2024, kan worden geconcludeerd dat de overeenkomst tussen Y en C in dit specifieke geval kwalificeert als een met een licentie vergelijkbare regeling van een overheid voor het gebruik van een in een staat gelegen onroerende zaak dat een aanzienlijke investering in materiële activa met zich brengt. Bij deze beoordeling is het OESO-commentaar bij de Pijler 2-modelregels in acht genomen.
11. Ten aanzien van artikel 8.3 Wmb 2024 zijn ook de uitzonderingen van het derde lid, onderdelen a en b beoordeeld en niet van toepassing bevonden gezien het gebruik van de installatie door Y.

Conclusie

De overeenkomst tussen Y en C kwalificeert als een met een licentie vergelijkbare regeling van een overheid voor het gebruik van een in een staat gelegen onroerende zaak dat een aanzienlijke investering in materiële activa met zich brengt als bedoeld in artikel 7.3, zevende lid juncto artikel 7.3, achtste lid, onderdeel b, en artikel 8.3, eerste lid, juncto artikel 8.3, elfde lid, onderdeel c, onder 4, van de Wmb 2024. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 oktober 2024 tot en met 30 september 2029.