rul-20240326-atr-000004

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling. Men wenst zekerheid voor de jaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X is onderdeel van een Nederlands concern actief in de dienstverlenende sector (hierna: de groep). In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [76 – 150] werknemers. X zal onder andere 50% van de aandelen houden in Y. Y is een nog op te richten joint venture vennootschap die zal worden opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd zal zijn in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). De joint venture partner is eveneens opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Verdragsland A. De activiteiten van Y liggen in het verlengde van de werkzaamheden van de groep in haar geheel. Y houdt zich bezig met de ontwikkeling van een platform dat ter beschikking gesteld zal worden aan de groep en de joint venture partner. De functie van Y zal derhalve grotendeels bestaan uit het ter beschikking stellen van bedrijfsmiddelen aan X en andere aan haar verbonden lichamen. Ten aanzien van Y is aangegeven dat Y in Verdragsland A onderworpen is aan een winstbelasting van tenminste 10% en de winstbelasting geen relevante stelselafwijkingen kent.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. De groep oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten onder andere voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op het belang van X in Y. X zal meer dan 5% van de aandelen in Y houden. Y zal een rechtsvorm hebben die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat zij kwalificeert als niet-transparante entiteit. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Vervolgens is beoordeeld of Y zal voldoen aan de oogmerktoets en derhalve niet dient te worden aangemerkt als een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
5. Y zal niet voldoen niet aan de oogmerktoets van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Op grond van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb wordt Y namelijk geacht een beleggingsdeelneming te zijn, aangezien haar functie grotendeels zal bestaan uit het ter beschikking stellen van bedrijfsmiddelen aan X en aan haar verbonden lichamen.
6. Vervolgens is op basis van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb beoordeeld of er sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming waarop de deelnemingsvrijstelling alsnog van toepassing is.
7. Van een kwalificerende beleggingsdeelneming is onder andere sprake als de deelneming is onderworpen aan een naar Nederlandse maatstaven reële heffing. Dit het geval als de deelneming wordt onderworpen aan een heffing van tenminste 10% belasting naar de winst, zonder relevante stelselafwijkingen. Daar wordt hier aan voldaan.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling zal van toepassing zijn op het belang van X in Y. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 27 oktober 2023 tot en met 31 december 2027.