rul-20240227-atr-000007

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van een commanditaire vennootschap en de buitenlandse belastingplicht voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een commanditaire vennootschap opgericht naar het recht van Nederland. X fungeert als een platform waar arbeid en kapitaal samen komen. De arbeid wordt geleverd door de beherend vennoot, Y, een naar Nederlands recht opgerichte en in Nederland gevestigde vennootschap binnen de groep. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [1 – 10] werknemers. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van X en beschikt over professionele kennis en (internationale) ervaring in deze sector. X heeft eigen kantoorruimte ter beschikking. Het concern is actief in de dienstverlenende sector. Het kapitaal wordt nagenoeg geheel geleverd door Z, een vennootschap die is opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie (EU) maar feitelijk is gevestigd in een andere EU– lidstaat. De aandelen in Z zijn door een in het buitenland woonachtig natuurlijk persoon ingebracht in A, een doelvermogen opgericht naar het recht van een land genoemd in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Het doel van X is om te investeren in verschillende portfoliovennootschappen. Het personeel is verantwoordelijk voor de selectie en aansturing van de investeringen en zal in dat kader verantwoordelijk zijn voor strategische beslissingen. De investeringen in de portfoliovennootschappen zal X aanhouden via een Coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid, opgericht naar het recht van en gevestigd in Nederland. De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigheid van de commanditaire vennoten in X is onderworpen aan de unanieme toestemming van alle vennoten, zowel commanditaire als beherende vennoten. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de kwalificatie van de commanditaire vennootschap als besloten. Relevant hierbij is artikel 2, derde lid, onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in combinatie met het besluit inzake commanditaire vennootschappen en het toestemmingsvereiste van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M. Tevens ziet het verzoek op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat gelet op artikel 17, derde lid, onder a juncto artikel 17a, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) de niet in Nederland gevestigde commanditaire vennoot van X, Z, beschikt over een Vaste inrichting in Nederland. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Er is gewezen op de additionele informatie die moet worden verstrekt voor het in behandeling nemen van het verzoek onder het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter (hierna: “het Besluit”).
2. Die opgevraagde informatie had onder andere betrekking op de beoordeling of wordt voldaan aan de voorwaarde van paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het Besluit. In voornoemde paragraaf is aangegeven dat geen vooroverleg wordt gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties is.
3. Daaropvolgend is door belastingplichtige besloten het vooroverleg te staken. Het verzoek om zekerheid vooraf is vervolgens ingetrokken voordat kon worden toegekomen aan de beoordeling of werd voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit. Een inhoudelijke analyse is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Het voorgaande zal in beginsel worden beoordeeld in het kader van de reguliere behandeling van de aangifte Vpb.