rul-20240220-atr-000004

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de vraag of de participanten van een fonds voor gemene rekening geen samenwerkende groep vormen als gevolg waarvan dit fonds niet kwalificeert als omgekeerd Hybride lichaam. Men wenst zekerheid vooraf voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is de beheerder van een fonds voor gemene rekening. De vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fonds kan feitelijk uitsluitend geschieden aan het fonds zelf. Het fonds wordt voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet aangemerkt als een besloten fonds voor gemene rekening. X heeft voor de managementactiviteiten een Nederlandse groepsmaatschappij, Y, aangesteld. Y ontvangt hiervoor (via X) een beperkte beloning. X en Y zijn vennootschappen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. De groep waartoe X en Y behoren, is actief in de dienstverlenende sector. X en Y zijn onderdeel van een concern dat bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent in Nederland. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [11 – 25] werknemers. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van Y en beschikt over professionele kennis en (internationale) ervaring in deze sector. Y heeft eigen kantoorruimte ter beschikking. Het doel van het fonds is om beleggers samen te brengen (poolen) om zodoende door hen ingelegd kapitaal te beleggen. Het fonds koopt met het ingelegde kapitaal direct onroerende zaken aan om deze vervolgens te verhuren aan derden. Het fonds oefent geen activiteiten uit die het beleggingscriterium van het fonds voor gemene rekening ontstijgen, zoals bijvoorbeeld projectontwikkelingsactiviteiten. Er is derhalve geen sprake van het anderszins aanwenden van gelden. Naast de fondsovereenkomst is er een managementovereenkomst met Y, waarin uitvoerig is vastgelegd wat de taken en plichten zijn van de beheerder van het fonds. De participanten bestaan uit (institutionele) beleggers, waarvan de niet in Nederland gevestigde participanten ieder een belang van minder dan 25% houden in het fonds. Zoals hiervoor opgemerkt, kunnen de bewijzen van deelgerechtigdheid alleen worden vervreemd aan het fonds zelf. Ook kunnen er nieuwe bewijzen van deelgerechtigdheid worden uitgegeven aan nieuwe of bestaande participanten. Op grond van de fondsovereenkomst is dat enkele malen per jaar mogelijk. Hierdoor is vrije toe- en uittreding van de participanten mogelijk. Op grond van de verschillende overeenkomsten zal het fonds voornamelijk beleggen met het eigen vermogen, zijnde met het kapitaal dat is ingelegd door de participanten. Wel bestaat op grond van de overeenkomsten de mogelijkheid om vreemd vermogen aan te trekken. Het fonds is daarbij gebonden aan strikte voorwaarden met betrekking tot de hoogte van de schuld en de aanwending van de schuld welke in de overeenkomsten zijn vastgelegd. Daarnaast kan vreemd vermogen alleen betrokken worden van een derde partij.

Rechtskader

Het verzoek tot zekerheid vooraf ziet op de vraag of het fonds een omgekeerd Hybride lichaam is in de zin van artikel 2, derde lid, in combinatie met artikel 2, twaalfde lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Beoordeeld is of er sprake is van een aan het fonds gelieerd lichaam in de zin van artikel 2, twaalfde lid juncto artikel 12ac, tweede lid, juncto artikel 13ab, achtste tot en met tiende lid, juncto artikel 10a, zesde lid Wet Vpb.
4. Om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van een aan het fonds gelieerd lichaam is gekeken of de participanten van het fonds een samenwerkende groep (kunnen) vormen. De beoordeling of sprake is van een samenwerkende groep, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
5. Gelet op de invulling van het begrip samenwerkende groep in de parlementaire behandeling, kan worden geconcludeerd dat de participanten in dit specifieke geval geen samenwerkende groep vormen.
6. Aangezien de niet in Nederland gevestigde participanten individueel bezien ieder een belang van minder dan 25% houden, is er geen sprake van een aan het fonds gelieerd lichaam en kwalificeert het fonds niet als omgekeerd Hybride lichaam.

Conclusie

Het fonds kwalificeert niet als omgekeerd Hybride lichaam en blijft voor Nederlandse fiscale maatstaven transparant. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.