rul-20240213-rulov-000002

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de vaststelling van het aanwezige fiscaal erkend kapitaal na een voorgenomen herstructurering.

Feiten

X is een nog naar Nederlands recht op te richten vennootschap. X zal gaan behoren tot een internationaal concern dat actief is in de dienstverlenende sector met relevante operationele activiteiten in Nederland. Het doel van X is om via Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland, te investeren in Nederlands vastgoed. Hierbij staat de (her)ontwikkeling en/of exploitatie van het vastgoed door het concern centraal. Het concern is voornemens om de juridische structuur, voorafgaand aan een voorgenomen herkapitalisatie, te herstructureren. Een onderdeel hiervan is dat de nieuw op te richten vennootschap X als tussenhoudster gaat fungeren. De aandeelhouder van Y, te weten Z, is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een staat van de Europese Unie. Z is voornemens om middels een aandelenfusie de aandelen in Y over te dragen aan X. Kort daarna zal Y een herkapitalisatie ondergaan.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf ziet op de vaststelling van het aanwezige fiscaal erkend kapitaal na de voorgenomen herstructurering. Relevant hierbij is artikel 3a Wet Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Tevens is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter relevant, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat geen vooroverleg wordt gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties is.
2. Uit initieel overleg tussen partijen is onvoldoende naar voren gekomen dat in het voorliggende geval het relevante onderdeel van de structuur niet is opgezet met als doorslaggevende beweegreden belastingbesparing als bedoeld in paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het hiervoor genoemde Besluit. Het verzoek is derhalve afgewezen.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is afgewezen. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Het voorgaande zal in beginsel worden beoordeeld in het kader van het reguliere toezicht.