rul-20240213-atr-000006

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting voor de Vennootschapsbelasting in Nederland. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten (Verdragsland A). X is een actieve dochtervennootschap van een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. X is onderworpen aan een winstbelasting in Verdragsland A. X heeft een werknemer (A) in dienst, een natuurlijk persoon woonachtig in Nederland, die werkzaamheden voor X verricht. A verricht de werkzaamheden ten behoeve van X vanuit zijn woning in Nederland. De woning van A staat niet ter beschikking van X. X heeft geen andere werknemers in Nederland en oefent verder geen activiteiten uit in Nederland. X vergoedt geen kosten ten behoeve van deze thuiswerkplek. De functies en werkzaamheden van A brengen met zich mee dat zij – formeel dan wel feitelijk – de bevoegdheid heeft om overeenkomsten namens X te sluiten. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of artikel 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Als sprake is van een Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger op basis van deze artikelen in combinatie met het geldende Belastingverdrag, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Op basis van de aangeleverde feiten lijkt het verzoek op voorhand te voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zoals genoemd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Om die reden is het verzoek in eerste instantie in behandeling genomen, maar omdat het verzoek is ingetrokken, is dit niet verder feitelijk beoordeeld.
2. Uit initieel overleg tussen partijen zijn sterke twijfels ontstaan of op basis van de aangeleverde feiten kan worden gesteld dat X niet buitenlands belastingplichtig is op grond van artikel 17 of 17a van de Wet Vpb. Verzoeker heeft na dit initiële overleg besloten het verzoek in te trekken.
3. Op grond van de gestelde feiten en omstandigheden zal op termijn een aangifte Vennootschapsbelasting worden uitgereikt aan X.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Op korte termijn zal een aangifte Vennootschapsbelasting worden uitgereikt aan X.