rul-20240116-atr-000013

20240116 ATR 000013

Samenvatting

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X en Y zijn vennootschappen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. De aandelen in X zijn in handen van Y. X en Y behoren tot een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [26 – 75] werknemers. X houdt de aandelen in een drietal vennootschappen (hierna: “de relevante vennootschappen”) opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land in Europa (land A). De relevante vennootschappen hebben ieder een productiemiddel in eigendom, die naar civielrechtelijke standaarden van land A als onroerende zaak kwalificeren. De aandelen in Y worden gehouden door Z, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land in Europa. Z is de tophoudster van de groep en is actief in de aansturing van het concern in haar geheel.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelneming worden getoetst. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en 20240116 ATR 000013risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op de belangen van X in de relevante vennootschappen. X houdt tenminste 5% van de aandelen in ieder van de relevante vennootschappen. De relevante vennootschappen hebben ieder een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat de relevante vennootschappen kwalificeren als niet-transparante entiteiten. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Vervolgens is beoordeeld of ieder van de relevante vennootschappen voldoen aan de oogmerktoets en derhalve niet dienen te worden aangemerkt als een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. In het onderhavige geval is met betrekking tot de belangen van X in de relevante vennootschappen onderzoek verricht naar de bezittingentoets van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb.
5. Er is (onder andere) sprake van een kwalificerende beleggingsdeelneming als de bezittingen, onmiddellijk of middellijk, van de relevante vennootschappen niet doorgaans voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen (“bezittingentoets”). Om deze toets te kunnen maken zijn toerekeningsbalansen opgesteld waarop alle bezittingen van de respectievelijke relevante vennootschappen zijn opgenomen. De basis voor deze toerekeningsbalansen zijn de bezittingen zoals opgenomen in de commerciële jaarrekening.
6. Op basis van de toerekeningsbalansen is duidelijk geworden dat de onmiddellijke en middellijke bezittingen van ieder van de relevante vennootschappen niet doorgaans voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen. Dit betekent dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de voordelen die X verkrijgt uit hoofde van haar deelnemingen in de relevante vennootschappen op basis van de bezittingentoets van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op het belang van X in de relevante vennootschappen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.