rul-20231219-apa-000016

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2016 tot en met 2021. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met 2021.

Feiten

X is een vennootschap gevestigd in Nederland en maakt onderdeel uit van de X-groep. De X-groep is een internationaal opererende groep in de industriële sector en acteert als een zelfstandige divisie van de Z-groep. Er zijn wereldwijd ongeveer 1.000 FTE werkzaam voor de X-groep. X houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van bepaalde producten. X is onder andere verantwoordelijk voor de groepsstrategie, onderzoek en ontwikkeling, en distributie van de producten. X is eigenaar van immateriële activa en draagt de belangrijkste ondernemersrisico’s. Y, een groepsmaatschappij gevestigd buiten de Europese Unie, fabriceert en verkoopt bepaalde producten aan klanten in een bepaald territoriaal gebied. Hierbij is Y zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van klantrelaties en het bepalen van de passende verkoopstrategie. Ten aanzien van de productie is Y tevens verantwoordelijk om producten aan te passen als gevolg van lokale voorkeuren en lokale wet- en regelgeving. In haar productieproces maakt Y gebruik van immateriële activa die door X aan Y ter beschikking zijn gesteld (licentie). Tevens verkoopt Y bepaalde door X geleverde (semi)afgewerkte producten aan klanten binnen haar territoriaal gebied. Y loopt bij de uitoefening van haar productie- en verkoopactiviteiten beperkte risico’s. De gevraagde zekerheid vooraf heeft betrekking op een arm’s-lengthbeloning voor (i) de productieactiviteiten die Y verricht, (ii) de verkoopactiviteiten die Y verricht en (iii) de vergoeding die aan X toekomt voor het ter beschikking stellen van immateriële activa aan Y.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit). Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van Y in vergelijking met die van X als uitvoerend te beschouwen. Y kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transacties en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de activiteiten van Y een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn voor de productieactiviteiten en de verkoopactiviteiten de totale operationele fabricagekosten, respectievelijk de omzet, van Y gekozen als maatstaf omdat deze de relevante indicatoren zijn voor de waarde van de uitgeoefende activiteiten en de daarbij door Y gebruikte activa en gedragen risico’s. Het resultaat van Y komt, na de beloning van de productie- en verkoopactiviteiten van Y, toe aan X voor het ter beschikking stellen van immateriële activa aan Y.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies voor de productie- en verkoopactiviteiten zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van Y.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning voor de activiteiten van Y. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat voor de beloning van de productieactiviteiten van Y een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale operationele fabricagekosten van Y at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 4,60% bedraagt en de upper quartile 14,19%. De bevoegde autoriteiten zijn een percentage tussen de mediaan en de upper quartile overeengekomen gezien de specifieke feiten en omstandigheden. In de vaststellingsovereenkomst is tevens opgenomen dat voor de beloning van de verkoopactiviteiten van Y in haar territoriaal gebied een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de netto verkoopomzet in Y’s distributiesegment at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 1,61% bedraagt en de upper quartile 11,04%. De bevoegde autoriteiten zijn een percentage tussen de mediaan en de upper quartile overeengekomen gezien de specifieke feiten en omstandigheden. In de vaststellingsovereenkomst is tevens opgenomen dat het resultaat van Y na de beloning van de productie- en verkoopactiviteiten, toekomt aan X voor het ter beschikking stellen van immateriële activa aan Y. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2021. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de aangiften Vennootschapsbelasting voor de jaren 2016 tot en met 2021 reeds zijn ingediend.