rul-20231205-atr-000010

20231205 ATR 000010

Samenvatting

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling en over de vraag of artikel 8bd van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 buiten toepassing kan blijven. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar buitenlands recht en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland B). X behoort tot een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector met bedrijfseconomische operationele activiteiten in Nederland en beschikt over substantiële personele aanwezigheid in Nederland. X is de tophoudster en voornemens haar feitelijke leiding naar Nederland te verplaatsen vanwege zakelijke overwegingen. X is actief betrokken bij het aansturen van haar (in)directe deelnemingen. X gaat een belang houden in een nog op te richten vennootschap D, opgericht naar het recht van en gevestigd in een staat buiten de Europese Unie. De activiteiten van D liggen in het verlengde van de activiteiten van het concern.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op het belang in D op grond van artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. X verzoekt tevens om zekerheid vooraf over de toepassing van artikel 8bd van de Wet Vpb op de verplaatsing van de feitelijke leiding van Verdragsland B naar Nederland. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Na verplaatsing van de feitelijke leiding worden de relevante bedrijfseconomische operationele 20231205 ATR 000010activiteiten voor rekening en risico van X in Nederland uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op het belang van X in D, na de verplaatsing van de feitelijke leiding van X naar Nederland. X houdt meer dan 5% van de aandelen in D. D heeft een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden, zodat D kwalificeert als een niet- transparante entiteit. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Vervolgens is beoordeeld of D voldoet aan de oogmerktoets en derhalve niet dient te worden aangemerkt als een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
5. Op basis van de parlementaire geschiedenis wordt aan deze toets voldaan indien de deelneming een materiële onderneming drijft en de ondernemingsactiviteiten van de deelneming overeenkomen met de activiteiten van het concern. X drijft een materiële onderneming. De activiteiten van D liggen in het verlengde van de activiteiten van X. Het oogmerk van het houden van D is om een hoger rendement te behalen dan wat bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. D wordt niet als belegging gehouden in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
6. Tot slot is beoordeeld of artikel 8bd van de Wet Vpb van toepassing is op de zetelverplaatsing van X van Verdragsland B naar Nederland.
7. De Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in de Vennootschapsbelasting is ingevoerd per 1 januari 2022 en beoogt mismatches te voorkomen die, kort gezegd, zien op dubbele niet-heffing die zich kan voordoen als gelieerde lichamen bij een onderlinge transactie voorwaarden (Verrekenprijzen) overeenkomen die niet zakelijk zijn, zoals een van de waarde in het economische verkeer van een vermogensbestanddeel afwijkende waarde.
8. Artikel 8bd van de Wet Vpb ziet – kort gezegd – op de situatie waarin een vermogensbestanddeel door een in het buitenland gevestigd gelieerd lichaam wordt overgedragen aan een belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting of winstuitkering.
9. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het gaat om een flankerende maatregel die een dubbele niet-heffing beoogt weg te nemen die zich in de vermogenssfeer kan voordoen als gevolg van waarderingsverschillen bij de teboekstelling van een vermogensbestanddeel. In de parlementaire geschiedenis is aangegeven dat de uitbreiding van de flankerende maatregel voor zetelverplaatsingen naar Nederland complexe wetgeving zou vergen die de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst niet ten goede komt. Derhalve is de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in de Vennootschapsbelasting niet verder uitgebreid voor gevallen waarin een lichaam zijn zetel verplaatst naar Nederland. 20231205 ATR
00001010. Op grond van de beschreven feiten en omstandigheden en rekening houdend met de uitleg in de parlementaire geschiedenis van artikel 8bd, eerste lid, van de Wet Vpb, kan toepassing van die bepaling in casu buiten toepassing blijven.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op het belang van X in D, na de verplaatsing van de feitelijke leiding van X naar Nederland. Artikel 8bd, eerste lid, van de Wet Vpb blijft buiten toepassing ter zake van de voorgenomen zetelverplaatsing van X van Verdragsland B naar Nederland. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 17 januari 2023 tot en met 31 december 2027.