rul-20231017-rulov-000004

20231017 RULOV 000004

Samenvatting

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend door X voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van een grensoverschrijdende financiering. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2026. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met 2021.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot de Z-groep, een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend. Y is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. X is door een externe acquisitie de (enige) aandeelhouder van Y geworden. Voor de verwerving van de aandelen in Y heeft X een financiering aangetrokken van haar aandeelhouder Z, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land buiten de Europese Unie. Y is onderworpen aan winstbelasting in haar land van vestiging. Z heeft de gelden voor deze interne verbonden geldleningen verkregen via een externe financier, te weten een financiële instelling.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op zekerheid vooraf met betrekking tot de toepassing van artikel 10a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Specifiek wil X bevestiging dat zij ter zake van de schulden aan Z een geslaagd beroep kan doen op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, onderdeel a Wet Vpb (dubbele zakelijkheidstoets). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De Z-groep oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische 20231017 RULOV 000004operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. X en Z zijn verbonden lichamen in de zin van artikel 10a, eerste en vierde lid, Wet Vpb. Artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb bepaalt dat renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – op schulden van dergelijke verbonden lichamen in aftrek beperkt worden voor zover die schulden verband houden met een aantal specifiek genoemde rechtshandelingen. De acquisitie van de aandelen Y, door X, is een rechtshandeling als is bedoeld in artikel 10a eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb.
4. De schuld van X aan Z valt onder de reikwijdte van artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb. De rente die X verschuldigd is aan Z is hiermee in beginsel in aftrek beperkt door de toepassing van artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb.
5. X heeft aannemelijk gemaakt dat in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de rechtshandeling. De externe acquisitie is ingegeven door zakelijke overwegingen. Daarnaast heeft Z de gelden voor de interne verbonden leningen via een externe lening gefinancierd en rechtstreeks aan X uitgeleend. X maakt aannemelijk dat sprake is van voldoende parallelliteit tussen beide leningen. X kan succesvol een beroep doen op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, onderdeel a Wet Vpb.

Conclusie

De rente die X verschuldigd is aan Z als gevolg van de verwerving van de aandelen in Y is niet in aftrek beperkt door toepassing van artikel 10a Wet Vpb. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026 en is van overeenkomstige toepassing in het jaar 2021, waarvoor de aangifte Vennootschapsbelasting reeds is ingediend.