20231010 ATR 000008
Samenvatting
Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor het boekjaar 2023.
Feiten
X, een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd, behoort tot een internationaal beursgenoteerd concern, actief in de industriële sector. X treedt op als een Houdstervennootschap. In Nederland worden door X bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [11 – 25] werknemers. X oefent werkzaamheden uit in een staat buiten de Europese Unie (EU) waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland B). Deze werkzaamheden worden uitgeoefend vanuit een kantoor. De werkzaamheden kwalificeren op basis van het Belastingverdrag met Verdragsland B als een Vaste inrichting aldaar. De Vaste inrichting is in Verdragsland B onderworpen aan de reguliere winstbelasting. Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (Verdragsland A), is enig aandeelhouder van X. In 2023 zal X aandelen in W, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een staat buiten de EU, van Y verkrijgen middels een kapitaalstorting (kapitaalstorting in natura). X neemt het standpunt in dat de aandelen in W te boek gesteld dienen te worden tegen de boekwaarde van Y. De aandelen in W worden gealloceerd aan de Vaste inrichting van X in Verdragsland B. Op basis van de Nederlandse regels omtrent de winstallocatie aan een Nederlandse Vaste inrichting is deze allocatie te volgen.
Rechtskader
Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de bevestiging dat de objectvrijstelling als bedoeld in artikel 15e van de van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) ter zake van de verkrijging van de aandelen in W van toepassing is op de Vaste inrichting van X in Verdragsland B. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
20231010 ATR
0000081. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Zoals in de feiten opgemerkt heeft X een Vaste inrichting in Verdragsland B en worden de aandelen in W, die X verkrijgt van Y, gealloceerd aan deze Vaste inrichting. Er is geoordeeld dat de winst die alloceerbaar is aan de buitenlandse onderneming in Verdragsland B valt onder de objectvrijstelling van artikel 15e van de Wet Vpb en de uitzonderingen van artikel 15e van de Wet Vpb zijn in dit geval niet van toepassing.
Conclusie
De winsten alloceerbaar aan de Vaste inrichting van X in Verdragsland B ter zake van de verkrijging van de aandelen in W vallen onder de objectvrijstelling van artikel 15e van de Wet Vpb en behoren derhalve niet tot de Nederlandse grondslag. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 6 maart 2023 tot en met 31 december 2023.