rul-20230926-atr-000002

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf dat artikel 8bd van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) buiten toepassing kan blijven. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 en 2024.

Feiten

X, een Coöperatie opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd, behoort tot een internationaal concern, actief in de dienstverlenende sector. In Nederland worden door X en de in Nederland tot het concern behorende vennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [> 1.000] werknemers. Y1 en Y2, beide vennootschappen opgericht naar het recht van een staat buiten de Europese Unie (Verdragsland A) houden de lidmaatschapsrechten in X. Op grond van de fiscale regels van Verdragsland A worden X en Y2 aangemerkt als een fiscaal transparant lichaam. X en Y2 worden voor Nederlandse fiscale maatstaven aangemerkt als niet-transparant en derhalve zijn X en Y2 Hybride entiteiten. X ontvangt van Y1 en Y2 een kapitaalstorting in contanten (kasstorting). Verder zal X een vordering verkrijgen van Y1 en Y2 middels een kapitaalstorting (kapitaalstorting in natura). Voor beide transacties geldt dat X, Y1 en Y2 dezelfde (omreken)koers ten aanzien van de kapitaalstorting hanteren. Zowel in de civielrechtelijke vormgeving van de kapitaalstorting als in de jaarrekening van Y1, Y2 en X wordt voor beide kapitaalstortingen de waarde in het economische verkeer gehanteerd.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de toepassing van artikel 8bd van de Wet Vpb. Deze zekerheid wordt gevraagd om de waarde van de teboekstelling van een vermogensbestanddeel bij X vast te stellen, indien X een vermogensbestanddeel verkrijgt van een aan hem gelieerd lichaam door middel van een kapitaalstorting, winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, liquidatie- uitkering of een daarmee vergelijkbare rechtshandeling. Het besluit van 11 januari 2023, nr. 2022-322315 over de reikwijdte van artikel 8bd van de Wet Vpb is eveneens van belang in dit kader. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de Nederlandse vennootschappen uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in de vennootschaps- belasting is ingevoerd per 1 januari 2022 en beoogt mismatches te voorkomen die, kort gezegd, zien op dubbele niet-heffing die zich kan voordoen als gelieerde lichamen bij een onderlinge transactie voorwaarden (Verrekenprijzen) overeenkomen die niet zakelijk zijn, zoals een van de waarde in het economische verkeer van een vermogensbestanddeel afwijkende waarde.
4. Artikel 8bd van de Wet Vpb ziet – kort gezegd – op de situatie waarin een vermogens- bestanddeel door een in het buitenland gevestigd gelieerd lichaam wordt overgedragen aan een belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting of winstuitkering.
5. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het gaat om een flankerende maatregel die een dubbele niet-heffing beoogt weg te nemen die zich in de vermogenssfeer kan voordoen als gevolg van waarderingsverschillen bij de teboekstelling van een vermogensbestanddeel. Hierbij is aangegeven dat onder omstandigheden artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb ook kan aangrijpen bij stortingen of uitkeringen in contanten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een waarderingsverschil dat ontstaat doordat bij een storting of uitkering in contanten in een andere valuta door de belastingplichtige en het met hem gelieerde lichaam een verschillende (omreken)koers is gehanteerd.
6. In het besluit van 11 januari 2023, nr. 2022-322315 wordt kort de achtergrond van artikel 8bd van de Wet Vpb geschetst en een verduidelijking aangebracht van de reikwijdte van dit artikel. Onder omstandigheden, welke zijn beschreven in het hiervoor aangehaalde besluit, kan toepassing van artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb achterwege blijven.
7. In de gegeven situatie verkrijgt X, een Hybride entiteit, van haar leden Y1 en Y2 een kapitaalstorting in contanten en een vordering.
8. Op grond van de beschreven feiten en omstandigheden en rekening houdend met de uitleg die het besluit van 11 januari 2023, nr. 2022-322315 geeft aan de toepassing van artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb, kan die bepaling in casu buiten toepassing blijven.

Conclusie

Artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb blijft buiten toepassing ter zake van de hiervoor beschreven kapitaalstorting die X in contanten ontvangt van Y1 en Y2. Artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb blijft buiten toepassing ter zake van de hiervoor beschreven kapitaalstorting waarbij X een vordering verkrijgt van Y1 en Y2. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 mei 2023 tot en met 31 december 2024.