rul-20230919-atr-000003

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf dat artikel 8bd van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) buiten toepassing kan blijven. Men wenst zekerheid voor het boekjaar 2023.

Feiten

X, een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd, behoort tot een internationaal beursgenoteerd concern, actief in de industriële sector. X treedt op als een Houdstervennootschap. In Nederland worden door X en de in Nederland tot het concern behorende vennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [76 – 150] werknemers. Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (Verdragsland A), is enig aandeelhouder van X. Z, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in Verdragsland A, houdt op haar beurt alle aandelen in Y. Op grond van de fiscale regels van Verdragsland A wordt Y aangemerkt als een fiscaal transparant lichaam. Y wordt voor Nederlandse fiscale maatstaven aangemerkt als niet-transparant en derhalve is Y een Hybride entiteit. In het kader van een herstructurering verkrijgt eerst Y van Z de aandelen in X. Vervolgens zal X in 2023 een deelneming van Y verkrijgen middels een kapitaalstorting (kapitaalstorting in natura). Deze kapitaalstorting vindt plaats in dezelfde valuta als de functionele valuta waarin de aangifte Vennootschapsbelasting van X wordt opgesteld. Voor fiscale doeleinden in Verdragsland A wordt in beginsel bij Z, wegens de fiscale transparantie van Y, het verschil tussen de boekwaarde en de waarde economisch verkeer (de opwaartse aanpassing) betrokken in de winstbelasting. In Verdragsland A wordt de herstructurering aangemerkt als een reorganisatie waarvoor een (objectieve) vrijstelling geldt.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de toepassing van artikel 8bd van de Wet Vpb. Deze zekerheid wordt gevraagd om de waarde van de teboekstelling van een vermogensbestanddeel bij X vast te stellen, indien X een vermogensbestanddeel verkrijgt van een aan hem gelieerd lichaam door middel van een kapitaalstorting, winstuitdeling, teruggaaf van gestort kapitaal, liquidatie- uitkering of een daarmee vergelijkbare rechtshandeling. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de Nederlandse vennootschappen uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel in de vennootschaps- belasting is ingevoerd per 1 januari 2022 en beoogt mismatches te voorkomen die, kort gezegd, zien op dubbele niet-heffing die zich kan voordoen als gelieerde lichamen bij een onderlinge transactie voorwaarden (Verrekenprijzen) overeenkomen die niet zakelijk zijn, zoals een van de waarde in het economische verkeer van een vermogensbestanddeel afwijkende waarde.
4. Artikel 8bd van de Wet Vpb ziet – kort gezegd – op de situatie waarin een vermogens- bestanddeel door een in het buitenland gevestigd gelieerd lichaam wordt overgedragen aan een belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting of winstuitkering. Indien de waarde in het economische verkeer hoger is dan de waarde die bij het gelieerde lichaam ter zake van de overdracht van dat vermogensbestanddeel wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting, wordt voor de teboekstelling van dat vermogensbestanddeel de laatstbedoelde waarde in aanmerking genomen.
5. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het gaat om een flankerende maatregel die een dubbele niet-heffing beoogt weg te nemen die zich in de vermogenssfeer kan voordoen als gevolg van waarderingsverschillen bij de teboekstelling van een vermogensbestanddeel. Hierbij is – kort gezegd – aangegeven dat dit zich bijvoorbeeld kan voordoen indien een gelieerd lichaam een vermogensbestanddeel overdraagt aan de belastingplichtige door middel van een kapitaalstorting en dat vermogensbestanddeel tegen een lagere waarde in een naar de winst geheven belasting wordt betrokken dan de waarde in het economische verkeer waarvoor de belastingplichtige het vermogensbestanddeel in Nederland activeert en waarover hij vervolgens ten laste van zijn fiscale winst kan afschrijven.
6. Verder is in de parlementaire geschiedenis aan de orde gekomen dat aan de voorwaarde dat sprake is van ‘betrekking in een naar de winst geheven belasting’, indien de opwaartse aanpassing wordt betrokken in de grondslag van een winstbelasting, maar over die aanpassing effectief niet wordt geheven door toepassing van een objectieve vrijstelling.
7. In de gegeven situatie verkrijgt X een deelneming van Y door middel van een kapitaal- storting. Voor fiscale doeleinden in Verdragsland A wordt in beginsel bij Z, wegens de fiscale transparantie van Y, de opwaartse aanpassing betrokken in de winstbelasting. In Verdragsland A wordt de herstructurering aangemerkt als een reorganisatie waarvoor een (objectieve) vrijstelling geldt. Op grond van de uitlatingen in de parlementaire geschiedenis is hiermee voldaan aan de voorwaarde dat de opwaartse aanpassing wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting.
8. Op grond van de beschreven feiten en omstandigheden kan artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb in casu buiten toepassing blijven.

Conclusie

Artikel 8bd, eerste lid van de Wet Vpb blijft buiten toepassing ter zake van de kapitaalstorting waarbij X een deelneming verkrijgt van Y. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 20 april 2023 tot en met 31 december 2023.