rul-20230919-apa-000011

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2021/2022 tot en met 2025/2026, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2020/2021.

Feiten

X is een vennootschap gevestigd in Nederland met [76 – 150] personeelsleden in Nederland en maakt onderdeel uit van de internationaal opererende Y-groep. De Y-groep is actief in de industriële sector. Y is gevestigd buiten Europa en maakt eveneens onderdeel uit van de Y-groep. Y is het hoofdkantoor van de groep en houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van bepaalde producten. Y is de eigenaar van productmerkrechten en (productie) technologie. Y heeft X een licentie gegeven voor het gebruik van deze immateriële activa. X is aan Y daarvoor een vergoeding verschuldigd in de vorm van een royalty. X houdt zich bezig met de productie en verkoop van producten in een bepaald territoriaal gebied. X verkoopt de producten aan derden middels gelieerde distributeurs. X is onder andere verantwoordelijk voor het ondernemingsplan, inkoop van grondstoffen en de beheersing van de productiecapaciteit. X beheerst daarmee substantiële risico’s met betrekking tot de ondernemingsactiviteiten. X wordt voor verrekenprijsdoeleinden gekarakteriseerd als een entrepreneur. De grondslag waarover bij X de royalty wordt berekend is de netto omzet van de gelieerde distributeurs behaald met de verkoop van door X geproduceerde producten. Er wordt zekerheid gevraagd over de zakelijkheid van de vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa van Y door X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen.
3. Voor de vergoeding van X aan Y voor het gebruik van de immateriële activa is een CUP aangetroffen. De bevoegde autoriteiten hebben onder andere gebruik gemaakt van de bij het verzoek gevoegde vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa van Y door X. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. In de vaststellingsovereenkomst is de vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa uitgedrukt in een percentage van de netto omzet ter zake van de aan derden verkochte producten van [3% – 6%]. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2026.