rul-20230905-atr-000013

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van een fonds voor gemene rekening (FGR) en de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027 (aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2022).

Feiten

X1 respectievelijk X2 zijn beide een FGR opgericht naar het recht van Nederland. Het doel van zowel X1 als X2 is om investeerders samen te brengen (poolen) om zodoende kapitaal te investeren. De beheerder van X1 respectievelijk X2 is een naamloze vennootschap opgericht naar het recht van Nederland (Z). De bewaarder van X1 is een stichting opgericht naar het recht van Nederland (Y1). De bewaarder van X2 is eveneens een stichting opgericht naar het recht van Nederland (Y2). In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen bedrijfseconomische activiteiten uitgeoefend door [26 – 75] werknemers. X1 en X2 oefenen geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen. Het concern is actief in de dienstv erlenende sector. De vervreemding van bewijzen van deelgerechtigdheid in X1 respectievelijk X2 kan formeel en materieel uitsluitend geschieden aan het fonds zelf.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de kwalificatie van X1 en X2 voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet. Relevant hierbij is het besluit van 11 januari 2007, nr. CPP2006/1870M (Besluit Vennootschapsbelasting fonds gemene rekening, zoals gewijzigd bij het besluit 15 december 2015, nr. BLKB2015/1511M). Het verzoek ziet ook op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat geen sprake is van een vaste inrichting voor de buitenlandse investeerders in Nederland op grond van artikel 3, vierde lid, vijfde lid en achtste lid in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of artikel 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. In dezelfde paragraaf 3, onderdeel a, laatste zin wordt hierop een uitzondering gemaakt, welke inhoudt dat de bepaling inzake de economische nexus naar zijn aard niet van toepassing is indien zekerheid wordt gevraagd over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat X1 en X2 onderdeel zijn van een concern dat wel economische nexus heeft in Nederland.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X1 en X2 hebben geen rechtspersoonlijkheid. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden gehouden door Z, en worden beheerd door Y1 respectievelijk Y
2. Z participeert niet in X1 of X
2.
4. Beoordeeld is of X1 en X2 als transparant kunnen worden aangemerkt. Relevant is het Besluit Vennootschapsbelasting fonds gemene rekening, zoals gewijzigd bij het besluit van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1511M.
5. Volgens het Besluit Vennootschapsbelasting fonds gemene rekening, zoals gewijzigd bij het besluit van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1511M is sprake van een besloten fonds voor gemene rekening indien het een fonds betreft waarbij de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid in beginsel onbeperkt kan plaatsvinden, mits daarvoor de toestemming van alle participanten verkregen is (de zogenoemde toestemmingsvariant). Deze toestemming behoeft echter niet actief te worden verleend. Verder geldt een fonds als besloten als de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend kan geschieden aan het fonds zelf of aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de participant, ook zonder dat daarvoor de toestemming van alle participanten vereist is (de zogenoemde inkoopvariant).
6. Op basis van de fondsovereenkomst van X1 respectievelijk X2 is de vervreemding van bewijzen van deelgerechtigdheid aan derden niet toegestaan. Feitelijk kan vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend geschieden aan het fonds zelf.
7. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat X1 en X2 voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet worden aangemerkt als transparant.
8. Op grond van artikel 3, vierde lid, vijfde en achtste lid van de Wet Vpb wordt voor de toepassing van de Wet Vpb voor de invulling van het begrip ‘vaste inrichting’ verstaan het begrip ‘vaste inrichting’ zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van de Wet Vpb of zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag. Op grond van de relevante bepalingen in de Wet Vpb of van het toepasselijke Belastingverdrag is sprake van een Vaste inrichting als X1 of X2 een vaste bedrijfsinrichting heeft waarin de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. Als deze activiteiten echter uitsluitend van ondersteunende aard zijn, zal geen sprake zijn van een Vaste inrichting.
9. Zoals reeds in de feiten vermeldt, oefenen X1 en X2 geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen.
10. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de in het buitenland gevestigde deelnemers in X1 respectievelijk X2 geen Vaste inrichting hebben in Nederland.

Conclusie

X1 en X2 zijn voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant. De in het buitenland gevestigde deelnemers in X1 en X2 drijven geen onderneming in Nederland door middel van een Vaste inrichting. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.