rul-20230905-apa-000010

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2020/2021 tot en met 2024/2025, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2019/2020.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap en maakt onderdeel uit van de internationaal opererende Y-groep. De Y-groep is actief in de retail sector. Y is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU) en maakt ook onderdeel uit van de Y-groep. Y verricht de belangrijkste kernfuncties van de groep zoals het samenstellen van het assortiment, inkoop, centrale marketing en het vaststellen van de te hanteren verkoopprijzen. Y is de eigenaar van alle immateriële activa van de groep en draagt alle daaraan gerelateerde kosten. Voorts draagt Y de belangrijkste ondernemersrisico’s en functioneert als de principaal binnen de groep. X verricht routinematige verkoopactiviteiten in Nederland. X is verantwoordelijk voor het dagelijks management van de activiteiten in Nederland binnen de door Y gestelde kaders. De activiteiten van X zijn uitvoerend van aard en X loopt beperkte risico’s. X is geen eigenaar van waardevolle activa. De COVID-19 pandemie heeft een significante impact gehad op de oper ationele activiteiten van X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Daarnaast heeft de OESO een handreiking uitgebracht voor de impact van COVID-19 op Verrekenprijzen (Guidance on the transfer pricing implications of the COVID-19 pandemic). Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X in vergelijking met die van Y als uitvoerend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de activiteiten van X een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval is omzet gekozen als maatstaf omdat de omzet de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door X.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.
5. De COVID-19 pandemie heeft een significante impact gehad op de oper ationele activiteiten van X. Het is aannemelijk gemaakt dat onafhankelijke derden onder gelijke omstandigheden gedurende de COVID-19 pandemie een lagere beloning zouden realiseren.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de activiteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 0,57% bedraagt en de upper quartile 2,28%. Voor (een deel van) de eerste twee jaren van de vaststellingsovereenkomst is vanwege de impact van de COVID-19 pandemie een percentage binnen de voormelde range en beneden de mediaan gekozen. Voor de jaren hierna is in de vaststellingsovereenkomst een punt nabij de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 2020/2021 tot en met 2024/2025.