rul-20230829-atr-000004

1 van 3 rul-20230829-atr-00004Samenvatting

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027. Dit is aansluitend op een eerdere afspraak tot en met boekjaar 2022.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de industriële sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [26 – 75] werknemers. X treedt op als Houdstervennootschap en is actief betrokken bij het aansturen van haar (in) directe deelnemingen. X houdt meer dan 5% van de aandelen in A. A houdt belangen in diverse operationele entiteiten waaronder alle aandelen in B. A en B zijn beide vennootschappen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land buiten de Europese Unie (EU). In de loop van 2023 voert het concern een herstructurering uit in de vorm van een fusie, waarbij A de verdwijnende rechtspersoon is en B de verkrijgende rechtspersoon is. Na de fusie houdt X de aandelen in B direct. Daarnaast houdt X aandelen in verschillende andere vennootschappen opgericht naar het recht van en gevestigd in landen buiten de EU (de overige deelnemingen). Alle (indirecte) deelnemingen van X drijven actieve ondernemingen en verrichten activiteiten die in lijn liggen met de activiteiten van het concern. De aandelen in X worden gehouden door Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de EU. De aandelen in Y worden gehouden door Z, eveneens een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in dezelfde lidstaat van de EU als Y. Z is de beursgenoteerde tophoudster van het concern en zij drijft een materiële onderneming.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelneming worden getoetst. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang. 2 van 3 rul-20230829-atr-00004

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfs- economische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op de belangen van X in A (tot en met het tijdstip van de fusie) en de overige deelnemingen. X houdt meer dan 5% van de aandelen in A en de overige deelnemingen. A en de overige deelnemingen hebben een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat A en de overige deelnemingen kwalificeren als niet-transparante entiteiten. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Vervolgens is beoordeeld of A en de overige deelnemingen voldoen aan de oogmerktoets en derhalve niet dienen te worden aangemerkt als een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
5. A legt een relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten van het concern en de activiteiten van haar dochtermaatschappij(en). A wordt bij X niet als belegging gehouden. Om deze reden is aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, voldaan.
6. De overige deelnemingen zijn operationele deelnemingen. Zij verrichten activiteiten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern in haar geheel. X legt een relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten van de moedermaatschappij en de activiteiten van de kleindochtermaatschappij(en). De overige deelnemingen worden aldus bij X niet als belegging gehouden. Om deze reden is aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, voldaan.
7. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van de belangen van X in A en de overige deelnemingen.
8. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op het belang van X in B (na voltooiing van de fusie). X houdt meer dan 5% van de aandelen in B. B heeft een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat B kwalificeert als een niet-transparante entiteit. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
9. Vervolgens is beoordeeld of B voldoet aan de oogmerktoets en derhalve niet dient te worden aangemerkt als een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
0. B is een operationele deelneming. Zij verricht activiteiten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern in haar geheel. X legt een relatie tussen de bedrijfs- matige activiteiten van de moedermaatschappij en de activiteiten van de kleindochter – maatschappij(en). B wordt aldus bij X niet als belegging gehouden. Om deze reden is aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, voldaan.
11. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van het belang van X in B.

Conclusie

Voordat de fusie heeft plaatsgevonden is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het belang van X in A. Na voltooiing van de fusie is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het belang van X in B. De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van X in de overige deelnemingen. Het voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.