rul-20230822-atr-000005

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of er sprake is van buitenlandse belastingplicht voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de handelssector. In Nederland worden door de in Nederland tot het concern behorende vennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [11 – 25] werknemers. Naast deze activiteiten treedt X tevens op als Houdstervennootschap en is actief betrokken bij het aansturen van haar (in) directe deelnemingen. Y, de directe aandeelhouder van X, is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land buiten de Europese Unie (EU). Indirect houden natuurlijk personen een deel van het belang in Y. Zij zijn woonachtig in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden (Verdragsland A). De rest van het belang in Y wordt gehouden door Z, een entiteit gevestigd in een land buiten de EU, een goede doelenorganisatie zonder aandeelhouders. X zal Dividendbelasting (15%) inhouden op opbrengsten die ter beschikking worden gesteld aan Y, omdat de inhoudingsvrijstelling van de Wet op de Dividendbelasting 1965 niet van toepassing is.

Rechtskader

Men verzoekt om te bevestigen dat Y naar aanleiding van haar belang in X niet buitenlands belastingplichtig is als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfs- economische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of Y buitenlands belastingplichtig is naar aanleiding van haar belang in X op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb. Deze antimisbruikbepaling kent een subjectieve en objectieve toets. Op grond van de antimisbruikbepaling wordt bekeken of de belastingplichtige, in dit geval Y, het aanmerkelijk belang houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van inkomstenbelasting bij een ander te ontgaan (“subjectieve toets”) en de constructie of reeks van constructies niet op grond van zakelijke redenen is opgezet (“objectieve toets”). Van geldige zakelijke redenen is sprake indien deze worden gereflecteerd in de aanwezigheid van de vennootschap die het aanmerkelijk belang houdt.
4. Op grond van de subjectieve toets is beoordeeld of Y het belang houdt met als hoofddoel om Nederlandse inkomstenbelasting te ontgaan. Er zijn uiteindelijk natuurlijk personen die een (indirect) belang hebben van meer dan 5% in X.
5. Als de natuurlijke personen hun belang in X rechtstreeks zouden houden, zou op grond van het Belastingverdrag met Verdragsland A de heffing over vervreemdingswinsten zijn toegewezen aan de woonstaat van de natuurlijk personen. Op dividenduitkeringen aan de natuurlijk personen zou op grond van het Belastingverdrag met Verdragsland A maximaal 15% geheven mogen worden.
6. In de situatie dat de natuurlijk personen hun belang in X rechtstreeks zouden houden zijn de natuurlijk personen niet meer inkomstenbelasting verschuldigd in vergelijking met de situatie dat Y de belangen in X houdt. Daarom houdt Y haar belang in X niet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van inkomstenbelasting bij een ander te ontgaan.

Conclusie

Y is naar aanleiding van haar belang in X niet onderworpen aan Nederlandse vennootschaps- belasting op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 22 september 2022 tot en met 31 december 2026.