rul-20230725-atr-000011

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf dat de vestigingsplaatsfictie van artikel 1.3 van de Wet bronbelasting 2021 (Wet BB) niet op haar van toepassing is na de omzetting van haar rechtsvorm naar buitenlands recht in een rechtsvorm naar Nederlands recht. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een bestaande vennootschap van een concern dat wereldwijd actief is in de dienstverleningssector met substantiële operationele activiteiten binnen en buiten Nederland. X verricht zelf geen operationele activiteiten in Nederland. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [>1.000] werknemers. Vanaf haar oprichting houdt X kantoor in een staat van de Europese Unie (EU-lidstaat). X is opgericht naar het recht van de EU-lidstaat. Het bestuur van X oefent haar taken uit vanuit de EU– lidstaat en beslissingen van de leiding worden aldaar genomen. De boekhouding wordt ook gevoerd in de EU-lidstaat. X is in de EU-lidstaat onderworpen aan winstbelasting en tevens inhoudingsplichtig voor de Dividendbelasting onder de wetgeving aldaar. Met het oog op een mogelijke beursgang van een onderdeel van het concern zal de rechtsvorm van X, vanwege niet- fiscale overwegingen, worden omgezet in een rechtsvorm naar Nederlands recht. De aansturing van X en de fiscale behandeling van X door de EU-lidstaat zullen gelijk blijven.

Rechtskader

Het verzoek richt zich uitsluitend op de vraag of de omzetting van de buitenlandse rechtsvorm van X in een rechtsvorm naar Nederlands recht onder de reikwijdte valt van artikel 1.3 van de Wet BB (de zogenaamde vestigingsplaatsfictie). In paragraaf 4.1 van het Besluit toepassing voorschriften internationaal belastingrecht in de winstsfeer van 28 juni 2023, nr. 17534 heeft de Staatssecretaris van Financiën uitlatingen gedaan over de toepassing van de vestigingsplaatsfictie voor de Wet Vpb bij een grensoverschrijdende omzetting van een buitenlandse rechtspersoon in een Nederlandse rechtsvorm. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern waartoe X behoort oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Het feit dat X als zelfstandig verzoekend lichaam geen bedrijfseconomische activiteiten verricht in Nederland staat in dit specifieke geval het vooroverleg niet in de weg nu dat passend is bij de aard van de gevraagde zekerheid.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De vestigingsplaatsficties voor de Wet Vpb, Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB) en Wet BB zijn materieel gelijk aan elkaar. Uit de wettekst volgt dat de vestigingsplaatsficties van toepassing zijn indien de oprichting van het lichaam heeft plaatsgevonden naar Nederlands recht. In paragraaf 4.1 van het Besluit toepassing voorschriften internationaal belastingrecht in de winstsfeer van 28 juni 2023, nr. 17534 heeft de Staatssecretaris van Financiën uitlatingen gedaan over de toepassing van de vestigingsplaatsfictie voor de Wet Vpb bij een grensoverschrijdende omzetting van een buitenlandse rechtspersoon in een Nederlandse rechtsvorm. Volgens de Staatssecretaris is het doorslaggevend of volgens de omzettingsakte civielrechtelijk sprake is van de oprichting van een nieuwe rechtspersoon naar Nederlands recht, dan wel van een omzetting met voortzetting van de bestaande rechtspersoon. In het laatste geval is de vestigingsplaatsfictie niet van toepassing.
4. De civielrechtelijke duiding van de omzetting moet geanalyseerd worden om te kunnen beoordelen of sprake is van een oprichting naar Nederlands recht. Uit de door X overhandigde akte van omzetting blijkt dat sprake is van een omzetting in een Nederlandse rechtsvorm waarbij de oorspronkelijke rechtspersoonlijkheid van X behouden blijft en waarbij geen nieuwe (Nederlandse) rechtspersoon is opgericht. Tevens zijn de statuten van X gewijzigd waarmee deze in overeenstemming worden gebracht met Nederlands recht.
5. Nu uit de akte blijkt dat civielrechtelijk geen sprake is van een oprichting naar Nederlands recht maar een omzetting waarbij het bestaan van de rechtspersoon niet wordt beëindigd, is er geen grond voor toepassing van de vestigingsplaatsficties.

Conclusie

De omzetting van de buitenlandse rechtsvorm van X in een rechtsvorm naar Nederlands recht leidt er niet toe dat de vestigingsplaatsfictie van artikel 1.3 van de Wet BB van toepassing wordt ten aanzien van X. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 september 2023 tot en met 31 december 2027.