rul-20230725-atr-000008

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de buitenlandse belastingplicht van de Wet op de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. De aandelen in X zijn in handen van twee aandeelhouders, zijnde Y en Z. Y en Z zijn beide vennootschappen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie. Y en Z worden uiteindelijk gehouden door rechtspersonen – vergelijkbaar met een stichting – opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten.

Rechtskader

Men verzoekt om te bevestigen dat Y en Z naar aanleiding van hun belang in X niet buitenlands belastingplichtig zijn als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

Ondanks herhaaldelijke verzoeken is geen additionele informatie verstrekt om het verzoek te onderbouwen. Het verzoek is derhalve buiten behandeling gesteld. Een inhoudelijke analyse van het verzoek door de Belastingdienst is daarom achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen zekerheid vooraf gegeven omdat het verzoek buiten behandeling is gesteld. Het voorgaande zal in beginsel in het kader van het reguliere toezicht beoordeeld worden.