rul-20230725-apa-000013

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2023 tot en met 2027, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2022.

Feiten

X is het in Nederland gevestigde hoofdkantoor van de Z-groep. De Z-groep produceert en distribueert bepaalde producten die worden gebruikt in de industriële sector. X is onder meer verantwoordelijk voor het strategisch management van de groep, productiemanagement, productontwikkeling, distributie, marketing en productopslag. X draagt de belangrijkste ondernemersrisico’s. A is een gelieerde entiteit gevestigd buiten Europa. B en C zijn gelieerde entiteiten gevestigd in de Europese Unie. A, B en C zijn verantwoordelijk voor de verkoop van de producten aan klanten in hun territoriaal gebied. A, B en C voeren hun activiteiten uit onder aansturing en regie van X. A, B en C lopen bij de uitvoering van de verkoopactiviteiten beperkte risico’s. B verricht daarnaast ook productieactiviteiten ten behoeve van X. De door B geproduceerde producten worden afgenomen door X. Bij de uitoefening van de productieactiviteiten draagt B beperkte risico’s.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het Verrekenprijsbesluit 2022. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van A, B en C in vergelijking met die van X als uitvoerend te beschouwen. A, B en C kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partijen in de gelieerde transacties en zijn derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de verkoopactiviteiten van A, B en C en de productieactiviteiten van B een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst.
4. Voor de beloning van de verkoopactiviteiten is omzet gekozen als maatstaf omdat de omzet de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende verkoopfuncties, gebruikte activa en gedragen risico’s door A, B en C. Voor de beloning van de productieactiviteiten zijn de kosten gekozen als maatstaf omdat de kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende productiefunctie, gebruikte activa en gedragen risico’s door B.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van A, B en C.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoopactiviteiten van A, B en C een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet van A, B en C at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is gehanteerd ten behoeve van de verkoopactiviteiten valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 4,43% bedraagt en de upper quartile 12,18%. Vanwege de specifieke feiten en omstandigheden is een percentage onder de mediaan in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de productieactiviteit van B een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de kosten van B at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is gehanteerd ten behoeve van de productieactiviteiten valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,81% bedraagt en de upper quartile 11,30%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.