rul-20230725-apa-000009

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2022 tot en met 2026, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2021.

Feiten

X is gevestigd in Nederland en behoort tot de Z-groep. De Z-groep is actief in de industriële sector. Z is gevestigd buiten de Europese Unie en is de principaal. X verricht routinematige logistieke activiteiten en ondersteunende diensten aan groepsmaatschappijen. X loopt bij het uitoefenen van haar activiteiten beperkte risico’s. In totaal houden zich [26 – 75] personeelsleden bezig met deze activiteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X in vergelijking met die van Z als uitvoerend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de logistieke en ondersteunende diensten van X een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de operationele kosten gekozen als maatstaf omdat de operationele kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door X.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie ten behoeve van de logistieke activiteiten is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.
5. X heeft aannemelijk gemaakt dat de ondersteunende en administratieve activiteiten van X op basis van hun aard, relatieve omvang en toegevoegde waarde niet behoren tot de primaire bedrijfsprocessen van de groep en dat deze activiteiten niet meer dan marginaal waarde toevoegen aan de primaire bedrijfsprocessen van de groep. In overeenstemming met paragrafen 7.43 tot en met 7.65 van de OESO-richtlijnen en paragraaf 6.3 van het Verrekenprijsbesluit 2022 is de vereenvoudigde methode voor diensten met beperkte toegevoegde waarde in casu passend bevonden.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de logistieke en ondersteunende diensten die X uitoefent een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de operationele kosten at arm’s- length is. Voor de logistieke activiteiten valt het gehanteerde percentage binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 3,38% bedraagt en de upper quartile 8,84%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Voor de ondersteunende diensten is, conform hetgeen is bepaald in het verrekenprijsbesluit met betrekking tot diensten met beperkte toegevoegde waarde, een opslag op de relevante kosten van 5% afgesproken. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.