rul-20230718-atr-000002

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting op een uitbetaling onder een verzekering. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de handelssector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [>1.000] werknemers. De indirecte moedermaatschappij van X, Z, is de tophoudster van de groep en actief in de aansturing van het concern. Z is opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X heeft alle aandelen in Y gekocht. Y is opgericht in een land dat voorkomt in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Na aankoop is Y verplaatst en vanaf dat moment feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten en dat niet voorkomt in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Y is aldaar volledig onderworpen aan de belastingheffing. Y houdt alle aandelen in diverse actieve vennootschappen wereldwijd. De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op het belang in Y. Bij de aankoop van Y door X heeft X een verzekering afgesloten bij een derde partij. Dit betreft een warranty-and-indemnity- verzekering. De premie voor deze verzekering is aangemerkt als niet aftrekbare aankoopkosten en heeft het opgeofferde bedrag in Y met eenzelfde bedrag verhoogd. Er heeft onder deze verzekering een uitbetaling plaats gevonden.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de door haar ontvangen uitbetaling onder de verzekering ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Eveneens van belang is het gepubliceerde standpunt van de Kennisgroep deelnemingsvrijstelling inzake de w&i-verzekering van 18 oktober 2022 als antwoord op een Woo-verzoek van 14 september 2022 (zie onder andere V-N 2022/55.6). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten onder andere voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. Hoewel Y is opgericht in een land dat voorkomt in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, is Y feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten en die niet voorkomt in de Regeling laagbelastende staten. Y is aldaar volledig onderworpen aan de belastingheffing.
4. Uit een gepubliceerd standpunt van de Kennisgroep deelnemingsvrijstelling van 18 oktober 2022 als antwoord op een Woo-verzoek van 14 september 2022 volgt ten aanzien van een w&i- verzekering het volgende: –De premies zijn aan te merken als niet-aftrekbare aan- of verkoopkosten van de deelneming. –Een evenwichtige benadering van de premies en de uitkeringen betekent echter dat een eventuele uitbetaling op deze polissen niet in de heffing hoeft te worden betrokken. De uitkeringen vallen onder de deelnemingsvrijstelling. –Deze evenwichtige benadering heeft bij de koper eveneens gevolgen voor het opgeofferde bedrag van de deelneming.
5. Conform dit standpunt zijn de premies van de door X afgesloten verzekering bij de aankoop van Y als niet aftrekbare aankoopkosten aangemerkt. Het opgeofferd bedrag ten aanzien van Y is bij X met eenzelfde bedrag verhoogd.
6. Dit betekent dat, eveneens conform het standpunt van de Kennisgroep deelnemingsvrijstelling, de uitbetaling die X ontvangt onder deze verzekering onder de deelnemingsvrijstelling valt als bedoeld in artikel 13 van de Wet Vpb en derhalve is vrijgesteld. Het opgeofferde bedrag ten aanzien van Y wordt bij X met eenzelfde bedrag verlaagd.

Conclusie

De uitbetaling die X ontvangt onder de verzekering die zij heeft afgesloten bij de aankoop van Y valt onder de deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13 van de Wet Vpb en is derhalve vrijgesteld. Het opgeofferde bedrag ten aanzien van Y wordt bij X met eenzelfde bedrag verlaagd. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 23 mei 2023 tot en met 31 december 2027.