rul-20230718-apa-000010

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een vennootschap gevestigd in Nederland en maakt onderdeel uit van de internationaal opererende Y-groep. De Y-groep is actief in de industriële sector. De Y-groep ontwikkelt, produceert en verkoopt bepaalde producten aan klanten. Y is een gelieerde vennootschap gevestigd buiten de Europese Unie. Y is de principaal van de groep en houdt zich bezig met het bepalen van de groepsstrategie, productontwikkeling, aansturing van sales en marketing activiteiten alsmede productie- activiteiten binnen de groep en het onderhouden van relaties met de belangrijkste klanten. Y is de eigenaar van de immateriële activa van de groep en draagt de belangrijkste ondernemersrisico’s. Y heeft een productiecontract gesloten met X. X produceert producten ten behoeve van Y. X selecteert leveranciers, onderhandelt inkoopcontracten en koopt grondstoffen in. X produceert de producten op basis van instructies en richtlijnen opgesteld door Y. X draagt beperkte risico’s en bezit geen waardevolle immateriële activa met betrekking tot het productieproces. Daarnaast heeft Y een distributiecontract gesloten met X voor de verkoop van producten in een bepaald territoriaal gebied. X is verantwoordelijk voor de opslag, distributie en verkoop van de producten aan klanten. Y bepaalt de (bandbreedte voor de) gehanteerde prijzen. X verkoopt de producten binnen de gestelde parameters door Y en onderhoudt het dagelijkse contact met klanten. X draagt beperkte risico’s en bezit geen waardevolle immateriële activa met betrekking tot de distributieactiviteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de productie- en distributieactiviteiten van X in vergelijking met de activiteiten van Y als uitvoerend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transacties en is aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de productie- en distributieactiviteiten van X een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst.
4. Met betrekking tot de productieactiviteiten zijn de kosten gekozen als maatstaf omdat de kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende productieactiviteiten, gebruikte activa en gedragen risico’s door X. Met betrekking tot de distributieactiviteiten is de omzet gekozen als maatstaf omdat de omzet de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende distributieactiviteiten, gebruikte activa en gedragen risico’s door X.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies voor de productie- en distributieactiviteiten zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben ten aanzien van de productieactiviteiten van X vastgesteld dat een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de kosten at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,83% bedraagt en de upper quartile 7,96%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Partijen hebben ten aanzien van de distributieactiviteiten van X vastgesteld dat een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,34% bedraagt en de upper quartile 4,97%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt nabij de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.