rul-20230711-atr-000004

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van een fonds voor gemene rekening, of sprake is van gelieerdheid, de kwalificatie van geldleningen als vreemd vermogen en de aftrekbaarheid van rentebetalingen uit hoofde van die geldleningen. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een beoogd fonds voor gemene rekening aangegaan door M, de beheerder van het fonds, B, de bewaarder van het fonds, en de participanten (hierna: Y) in het fonds. X behoort tot een Nederlands concern met een hoofdkantoor in Nederland, dat actief is in de dienstv erlenende sector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend ten behoeve van X door de in Nederland tot het concern behorende vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [1 – 10] werknemers in Nederland. Het doel van X is om investeerders samen te brengen (poolen) om zodoende kapitaal te investeren in de vorm van financiële instrumenten. Het kapitaal wordt – in gelijke verhoudingen – verstrekt door Y in de vorm van geldleningen, of eigen vermogen in ruil voor participaties in het fonds. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van X, heeft professionele kennis en ervaring en is verantwoordelijk voor de selectie van de investeringen en zal in dat kader verantwoordelijk zijn voor strategische beslissingen. X heeft eigen kantoorruimte ter beschikking. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de kwalificatie van een beoogd fonds voor gemene rekening als open. Relevant hierbij is het besluit van 11 januari 2007, nr. CPP2006/1870M (Besluit Vennootschapsbelasting fonds gemene rekening, zoals gewijzigd bij het besluit 15 december 2015, nr. BLKB2015/1511M). Het verzoek van X ziet verder op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling dat Y en X niet gelieerd zijn en geen concern vormen in de zin van respectievelijk artikel 8b en artikel 8c, vierde lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Het verzoek om zekerheid vooraf ziet daarnaast op de kwalificatie van de door Y aan X verstrekte geldleningen als vreemd vermogen langs de lijnen van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hieromtrent (zie onder andere HR 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744 en HR 11 maart 1998, ECLI:NL:PHR:1998:AA2453). Verder ziet het verzoek van X om zekerheid vooraf op de niet-toepasselijkheid van de aftrekbeperkingen van artikel 10, eerste lid, onderdeel d, en artikel 10b van de Wet Vpb, ten aanzien van de rentebetalingen uit hoofde van de geldleningen verschuldigd door X aan Y. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

Om het verzoek te kunnen behandelen en te beoordelen is door de Belastingdienst additionele informatie gevraagd over de toegangsvoorwaarden (waaronder belastingbesparing) en de fiscale analyse. X heeft vervolgens een inschatting gemaakt van de additionele administratieve lasten en heeft besloten om het vooroverleg te staken. Het verzoek om zekerheid vooraf is derhalve ingetrokken voordat kon worden toegekomen aan de complete beoordeling of is voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Een inhoudelijke analyse is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.