rul-20230711-apa-000018

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2023 tot en met 2027, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2022.

Feiten

X is een vennootschap gevestigd in Nederland en maakt onderdeel uit van de internationaal opererende Y-groep. De Y-groep is actief in de industriële sector en verricht operationele activiteiten met [301 – 500] personeelsleden in Nederland. X houdt zich bezig met kortlopende financieringsactiviteiten binnen het concern. X heeft [11 – 25] hoog gekwalificeerde personeelsleden in dienst die zich bezig houden met treasury- activiteiten. X beheert de liquiditeitsposities binnen de groep, verstrekt kortlopende leningen aan groepsmaatschappijen (met verschillende creditratings), sluit de overeenkomsten en onderhoudt de relaties met de derde banken, stelt de gehanteerde rentepercentages vast, doet beleggingen bij derden met een hoge kredietwaardigheid en beheerst de risico’s, waaronder krediet-, rente- en valutarisico’s. Ter afdekking van de risico’s heeft X een passend risico-gewogen eigen vermogen. X verzoekt om zekerheid vooraf ten aanzien van de arm’s-length rentepercentages op de gelieerde kortlopende vorderingen en schulden.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het Verrekenprijsbesluit 2022. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van een arm’s-lengthbeloning. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde rentes. Voor de activiteiten van X zijn CUP’s aangetroffen.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de kortlopende financieringsactiviteiten die X verricht voor de gelieerde groepsonderdelen een rentepercentage dat bestaat uit een variabele basisrente plus een marge, die afhankelijk is van de kredietwaardigheid van de groepsmaatschappij, at arm’s-length is. De marges bevinden zich tussen de [30 – 70] basispunten waarbij, naast de kredietwaardigheid, ook onderscheid wordt gemaakt tussen valutasoorten. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 met een tussentijdse evaluatie in 2025.