rul-20230627-apa-000013

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2022 tot en met 2026, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2021.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap en hoofdkantoor van een internationaal opererende groep die zich bezig houdt met dienstverlenende activiteiten. Onderdeel van de groep is de binnen de Europese Unie gevestigde vennootschap Z. X is eigenaar van de immateriële activa van de groep. Z maakt gebruik van de immateriële activa en betaalt voor het gebruik een jaarlijkse vergoeding. Door X worden tevens hoofdkantoordiensten verricht ten behoeve van Z. De hoofdkantoordiensten betreffen diverse soorten diensten waaronder juridische, financiële, accounting, belasting, human resources, gener al management en IT services.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b van de Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s length resultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerd prijzen.
3. Voor het bepalen van de vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa is een CUP aangetroffen. De bevoegde autoriteiten hebben onder andere gebruik gemaakt van de bij het verzoek gevoegde vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen.
4. Niet is gebleken dat voor de dienstverlenende hoofdkantooractiviteiten door X aan Z, een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de relevante kosten gekozen als maatstaf omdat de relevante kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de dienstverlenende hoofdkantooractiviteiten, gebruikte activa en gedragen risico’s door X.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de transacties tussen X en Z.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa van X en de beloning voor de dienstverlenende activiteiten van X. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. In de vaststellingsovereenkomst is de vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa uitgedrukt in een percentage van de netto omzet en vastgesteld op [1% – 3%]. Daarbij is het jaarlijks te betalen royaltybedrag gemaximeerd op [35% – 45%] van de EBIT en zal dit bedrag minimaal [0,1% – 0,4%] van de omzet bedragen. In de vaststellingsovereenkomst is voor de dienstverlenende hoofdkantooractiviteiten een beloning opgenomen op basis van een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de toerekenbare kosten. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen, waarvan de lower quartile 3,86% bedraagt en de upper quartile 9,68%. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.