rul-20230523-atr-000011

Aanleiding

Er is verzocht om te bevestigen dat een fusie van deelnemingen niet resulteert in een hogere fiscale waardering van de overgebleven deelneming ten opzichte van de fiscale waardering van de door de fusie verdwijnende deelneming. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern dat actief is in de dienst­ verlenende sector. Het hoofdkantoor van het concern is in Nederland gevestigd. Het concern heeft [>1.000] werknemers in Nederland. X houdt meer dan 5% van de aandelen in Y en Z, beide vennootschappen zijn opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU). Y en Z fuseren waardoor Y ophoudt te bestaan.

Rechtskader

Het verzoek van X om te bevestigen dat een fusie van deelnemingen niet resulteert in een hogere fiscale waardering van de overgebleven deelneming ten opzichte van de fiscale waardering van de door de fusie verdwijnende deelneming ziet op artikel 13k, vierde lid van de van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en artikel 3.57 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten onder andere voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de fusie van Y in Z resulteert in een hogere fiscale waardering van de overgebleven deelneming Z ten opzichte van de fiscale waardering van de door de fusie verdwijnende deelneming Y.
4. Op grond van artikel 3.57 Wet IB hoeft X een eventueel voordeel uit de fusie niet in aanmerking te nemen.
5. Op grond van artikel 13k vierde lid, Wet Vpb treden de in het kader van de fusie verkregen aandelen in Z in de plaats van de verdwijnende aandelen in Y.
6. Gezien bovenstaande kan worden bevestigd dat de fusie van Y in Z bij X niet resulteert in een hogere fiscale waardering van de overgebleven deelneming Z ten opzichte van de fiscale waardering van de door de fusie verdwijnende deelneming Y.

Conclusie

De fusie van Y in Z resulteert voor X niet in een hogere fiscale waardering van Z na de fusie ten opzichte van de fiscale waardering van Y voor de fusie. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 9 mei 2022 tot en met 31 december 2026.