rul-20230516-rulov-000003

Aanleiding

Er is in het kader van toezicht gekeken naar de toepassing van artikel 8b en artikel 10a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) bij X ten aanzien van grensoverschrijdende geldleningen. Dit betrof jaren waarover aangiften Vennootschapsbelasting waren ingediend alsmede, op verzoek van X, het jaar 2019 waarover nog geen aangifte Vennootschapsbelasting was ingediend.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk ook in Nederland gevestigd. X behoort tot een concern dat actief is in de industriële sector. X en het concern verrichten bedrijfseconomische operationele activiteiten in Nederland. X heeft geldleningen aangetrokken van een concernvennootschap gevestigd buiten Nederland. Eén van deze geldleningen is aangewend voor een rechtshandeling in de zin van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb. Tijdens de behandeling van het verzoek is de aangifte 2019 ingediend door X.

Rechtskader

Het vooroverleg ziet op de toepassing van het arm’s length beginsel zoals neergelegd in artikel 8b van de Wet Vpb en op de aftrekbeperking van artikel 10a van de Wet Vpb. Relevant is ook het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

Er is divers overleg geweest tussen de Belastingdienst en X. Partijen verschilden van mening over de uitwerking van artikel 8b van Wet Vpb en van artikel 10a van de Wet Vpb ten aanzien van de grensoverschrijdende geldleningen. Op een gegeven moment is de aangifte Vennootschapsbelasting 2019 ingediend door X. Met de indiening van de aangifte Vennootschapsbelasting is het vooroverleg beëindigd.

Conclusie

Door het indienen van de aangifte is er geen sprake meer van internationaal vooroverleg.