rul-20230516-atr-000004

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de kwalificatie van twee commanditaire vennootschapen, de kwalificatie van twee buitenlandse samenwerkingsverbanden naar Nederlandse fiscale maatstaven en de vraag of er sprake is van buitenlandse belastingplicht voor de Vennootschapsbelasting op het niveau van de commanditaire vennoten. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2023 tot en met 2027 (aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2022).

Feiten

X en Y zijn commanditaire vennootschappen opgericht naar het recht van Nederland. X en Y behoren tot een Nederlands concern met een hoofdkantoor in Nederland, dat actief is in de dienstverlenende sector. X en Y fungeren als platform waar (een deel van de) arbeid en het kapitaal samen komen. De arbeid wordt geleverd door Z, de beherend vennoot en een naar Nederlands recht opgerichte en in Nederland gevestigde vennootschap. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van X en Y en beschikt over professionele kennis en (internationale) ervaring in deze sector. De activiteiten worden uitgeoefend door [26-75] werknemers in Nederland. X en Y hebben eigen kantoorruimte ter beschikking. A is een buitenlandse commanditaire vennoot van X. B is een buitenlandse commanditaire vennoot van Y. A en B zijn buitenlandse samenwerkingsverbanden, opgericht naar het recht van en gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (lidstaat B). A en B kunnen worden vergeleken met een commanditaire vennootschap naar Nederlands recht. De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigheid van de commanditaire vennoten in A en B is mogelijk zonder dat unanieme toestemming nodig is van alle participanten. A en B zijn voor fiscale doeleinden van lidstaat B transparant. De beherend vennoot van A en B is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in lidstaat B.

Rechtskader

Het verzoek ziet op de kwalificatie van de commanditaire vennootschappen als besloten. Relevant hierbij is artikel 2, derde lid, onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in combinatie met het besluit inzake commanditaire vennootschappen en het toestemmingsvereiste van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M. Tevens ziet het verzoek op de kwalificatie van A en B voor Nederlandse fiscale maatstaven. Op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M kunnen buitenlandse rechtsvormen worden gekwalificeerd voor Nederlandse fiscale doeleinden aan de hand van een toetsingskader. Artikel 2, derde lid, onderdeel c van de AWR in combinatie met het besluit van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M spelen hierbij ook een rol. Daarnaast ziet het verzoek op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat gelet op artikel 17, derde lid, onder a juncto artikel 17a, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) de niet in Nederland gevestigde commanditaire vennoten van X en Y beschikken over een Vaste inrichting in Nederland. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De groep oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X en Y uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen de groep.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Voor de kwalificatie van de commanditaire vennootschappen (CV) is het toestemmingsvereiste van belang. In art. 2, derde lid, onderdeel c van de AWR wordt een commanditaire vennootschap gekwalificeerd als een open commanditaire vennootschap indien zonder voorafgaande toestemming de toetreding of vervanging van participanten mogelijk is. Alleen een open commanditaire vennootschap is op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a en/of artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet Vpb onderworpen aan de Nederlandse Vennootschapsbelasting.
4. In de CV overeenkomsten is vastgelegd dat participanten slechts mogen toe- en/of uittreden als voorafgaande schriftelijke toestemming is verkregen van alle participanten, dus zowel van de commanditaire als beherend vennoten. Aan het hiervoor aangehaalde besluit van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M wordt voldaan. Dit betekent dat de commanditaire vennootschappen in deze structuur voor Nederlandse fiscale maatstaven hebben te gelden als een besloten commanditaire vennootschap en derhalve transparant zijn.
5. De investeringsactiviteiten van X en Y worden gekenmerkt door actieve betrokkenheid (beleidsmatige invloed) bij de portfoliovennootschappen en gaan normaal vermogens- beheer te boven. Deze activiteiten worden vanuit Nederland verricht. Derhalve drijven X en Y een materiële onderneming in Nederland voor toepassing van de Nederlandse belastingwet.
6. A en B zijn samenwerkingsverbanden die overeenkomen met een Nederlandse commanditaire vennootschap. Het Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkings- verbanden bepaalt dat moet worden getoetst aan artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de AWR. Het hiervoor aangehaalde besluit inzake het toestemmingsvereiste is ook relevant. In de overeenkomsten van A en B is vastgelegd dat voor de toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigheid van de commanditaire vennoten niet de toestemming van alle vennoten nodig is.
7. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat A en B voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet worden aangemerkt als niet-transparant.
8. Op grond van artikel 17a, onderdeel b van de Wet Vpb kan een buitenlandse vennootschap aangemerkt worden als buitenlands belastingplichtige indien zij deelneemt in een in Nederland gedreven onderneming. Dit betekent dat de buitenlandse commanditaire vennoten A en B, in de commanditaire vennootschappen buitenlands belastingplichtig kunnen zijn indien de commanditaire vennootschappen een onderneming drijven naar Nederlandse fiscale maatstaven. Zoals hiervoor opgemerkt, drijven X en Y een materiële onderneming. Dit betekent dat de buitenlandse investeerders, welke commanditaire vennoot zijn in X en Y, worden geacht een onderneming te drijven middels een vaste inrichting in Nederland op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel a jo. artikel 17a, onderdeel b van de Wet Vpb. Een evenredig gedeelte van alle activa en passiva van X en Y alsmede de daarmee verband houdende resultaten wordt toegerekend aan de vaste inrichtingen van de betreffende buitenlandse investeerders.

Conclusie

X en Y zijn besloten commanditaire vennootschappen en worden voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet aangemerkt als transparant. A en B worden voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet aangemerkt als niet-transparant. A wordt als gerechtigde in X geacht een onderneming te drijven middels een Vaste inrichting in Nederland. B wordt als gerechtigde in Y geacht een onderneming te drijven middels een Vaste inrichting in Nederland. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.